De bruid des Heeren
(1895)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 154]
| |
had den broeder korts na zijn overlijden, Dorthee de beiden wat later gevolgd. De winkel was gedood, het huis gesloten; gordijntjes hingen aan de straatramen. Ja, er was veel uitwendige verandering gekomen en ook het gemoed van tante Monica was anders: drie hoogste diensten bijna achtereen, voor ieder der afgestorvenen daarenboven nog dertig zielmissen: ‘Dertig en dertig is zestig en nog dertig is negentig!’ Zij kon er geene reden van maken. Zij had het gaarne betaald: het was voor hunne zaligheid, maar het belette niet, dat het weggestoken beursje met goudstukken er beduidend door verlicht was. ‘Bijna vier jaren onder dokters handen! al die medicijnen, die zij geven, niet om den zieke te helpen, maar om hun eigen zak te vullen!’ En dan het gebruik, dat in hunne familie en enkele andere van het dorp nog bestond, op de uitvaart niet alleen de dragers en de bloedverwanten, maar al de ongehuwden van de buurt den kost te geven! Monica zat er hoofdschuddend over te dubben. ‘Geen ontvangst meer, en nu zelve uit de winkels te moeten | |
[pagina 155]
| |
leven!’ Tevergeefs troostte haar Pia: ‘Tante, gij zult toch nooit te kort schieten (komen) en aan mij moet ge niet denken.’ Dit deed Monica niet; maar hare gierigheid was vrekzucht geworden. De notaris trok nu de pachten, er was geen handel van geld meer in huis; hetgeen zij noodig hadden, bracht hij. Eertijds was er ieder jaar eene som te plaatsen geweest en nu rekende Monica, dat zij schulden had - ja schulden! want de notaris had het geëischte voor het betalen der erfenisrechten aan den Staat voorgeschoten, opdat Monica de schaamte en het hartzeer niet hebben zou, onroerende goederen te verkoopen; maar hij trok natuurlijk kroos (interest) en dat ergerde haar. ‘Het is toch vreeselijk, dat de Koning moet mededeelen, wanneer er ergens een sterfgeval is!’ Het bedroevendste voor Pia was, dat zij er te veel scheen geworden: ‘Indien ik alleen was, zou ik wel weten, wat ik doen zou,’ sprak Monica. ‘Wat dan, tante?’ | |
[pagina 156]
| |
‘Heel den boel verlaten en in een gesticht gaan.’ ‘Gij zijt zoo rijk,’ zei Pia. ‘Men heeft nog hooger bergen zien dalen,’ en Monica loosde een zucht. ‘Wij moeten zaaien naar den zak,’ sprak ze, zoodra er van een noodige uitgave quaestie was, ‘wij winnen geen rooden duit. Wij moeten tering naar nering stellen.’ Dit klonk als een verwijt. Pia verkropte haar leed. |
|