De bruid des Heeren
(1895)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekendXI.‘Komaan, het gaat er op los,’ sprak oom Stant op een morgen, nadat hij Pia gedurende het ontbijt stilzwijgend en met een veelbeduidend lachje herhaaldelijk had aangezien. En zij begreep het: de pop zou heden gemaakt worden! Dat was boven te doen, op den zolder, waar zij hem volgde. Oom Stant was vroeg opgeweest en had reeds zijn tijd benuttigd: uit een ouden linnen zak had hij de noodige stukken gesneden, thans moesten zij nog genaaid worden. Dat kon hij ook, - wat kon oom Stant niet? Hij zat op zijne schaafbank, met de beenen gekruist als een kleermaker. Het was de eerste maal niet, dat Pia hem in die houding zag. Hij verstelde altijd zelf zijne oude plunje, en had het ook eens beproefd eene nieuwe broek te maken, maar het eene been draaide erbarmelijk; anders ging zij als geschilderd, zeiden | |
[pagina 40]
| |
zijne zusters. Deze enkel half bevredigende uitslag was ongetwijfeld oorzaak, dat hij zijn plan om eens zijne bekwaamheid aan een volstrekt noodige jas te wagen, nog voortdurend verschoof, niet besluitend om een kleermaker van beroep met de vervaardiging te belasten. De huisgenooten beefden reeds bij de gedachte aan den onkost, en ‘omdat men den dag van vandaag toch zoo gruwelijk gestroopt wordt,’ verklaarde Monica. Zij zelve gaf overigens het voorbeeld: zij bezat nog haar eerste-communiekleed, dat alleenlijk op de hoogdagen uit de kast kwam, en toen zij dit pralend vertelde, liet Juliane nooit na er waarheidlievend bij te voegen: ‘Ja maar, Monica, ge moet het al zeggen: toen gij het ontgroeid waart, heeft onze moeder, ter zaligen, er een nieuw lijf doen opzetten, ha ja, van 't geen zij overgekocht had en er lag een groote lempGa naar voetnoot1) in den rok, zoodat hij kon uitgelengd worden.’ Pia zag toe, zoo dicht mogelijk bij oom | |
[pagina 41]
| |
Stant staande, terwijl hij met een sterken twijndraad de stukjes linnen, zeer regelmatig, overhands toenaaide. Alles klaar zijnde, werd het binnenste naar buiten gekeerd. Pia scharrelde, op zijn bevel, het zaagmeel in haar schortje bijeen en oom Stant stopte de holten vol. Voorzeker heeft geen beeldende kunstenaar ooit met zijn wordend werk grooter belangstelling bij den toekomstigen eigenaar gewekt dan die oude jonkman bij dat wachtend kind. ‘Onkel Stant, de pop heeft geen hoofd,’ zei Pia teleurgesteld, toen hij haar die in den arm had gelegd. ‘Men mag aan een zot geen half werk toonen,’ antwoordde hij, en ging een stuk hout uitzoeken. Hij nam den eenen blok na den anderen op, schudde het hoofd en wierp ze afkeurend weg: ‘Kan niet dienen, - te zwaar,’ hoorde Pia hem zeggen, en zij begreep, dat hij van zin was om de pop een hoofd te draaien. Trippelend en hoopvol volgde zij zijne bewegingen met het oog: ‘Neen,’ besloot hij eindelijk. Pia moest zich dus getroosten om een pop | |
[pagina 42]
| |
zonder dit zeer onmisbaar lichaamsdeel lief te hebben. Maar indien oom Stant te gierig bleek om er toe te besluiten een stuk hout tot het genoegen van een kind op te offeren, toch was hij te goedaardig, te nauwgezet en te vindingrijk om een onvoltooide schepping uit zijne handen te laten gaan. Hij klom weder op zijne schaafbank en bij middel van aaneengenaaide reepjes had hij weldra een ronden zak vervaardigd. Met zaagmeel gevuld en de opening weder toegenaaid zijnde, vormde hij een bal, die met een rijke dosis van goeden wil voor een poppen- en zelfs voor een kinderhoofd kon doorgaan, want hij was er groot genoeg toe. Deze werd met den sterken twijndraad op de schouders van de onthalsde gestalte vastgestoken. Oom Stant hechtte nog enkele reepjes vlas op het hoofd en nu was het werk klaar. Pia stond nochtans wat onthutst of verlegen, ondanks zich zelve onbevredigd, het effen linnen aangezicht aan te staren: ‘Geen oogen, geen mond, geen neus,’ zei ze meesmuilend. | |
[pagina 43]
| |
‘Oom Stant had niets anders dan garen, eene naald en eene schaar mede: ‘Ga, haal het naaikussen van tante Juliane,’ beval hij. Weldra kwam Pia er mede boven. En nu volbracht hij in hare meening een standaardstuk: Met zwarte wol stikte hij wenkbrauwen en Wimpers op 't linnen van 't gelaat; met een blauwen draad de appels der oogen; rood teekenkatoen diende voor neus en mond. Nu was Pia opgetogen, zij danste van vreugd, met de bewonderende blikken op haar troetelkind gevestigd. De pop had geene ooren, en het linnen was wat grauw voor een aangezicht; maar evenals alle jonge moeders, in betrekking tot haar kroost, werd Pia met blindheid geslagen en bemerkte zij niets meer van het verkeerde of ontbrekende daaraan. Zij vergat oom Stant te danken van louter erkentelijkheid. En, de nood dwingend, werd ook zij verzinningrijk. In het begin van de lente, met de eerste schoone Zondagen van warmte, had zij bloohartig, vurig verlangend, aan tante Monica herhaaldelijk gevraagd | |
[pagina 44]
| |
om haar gingang kleedje te mogen aandoen. ‘Neen,’ had tante telkens gezeid. En nu waagde Pia het dit hare pop aan te trekken. O God, wat was dat mooi! wel wat te lang en te wijd, maar het stak niet zoo nauw, en hare geestdrift kende geen palen meer, toen zij ook op den inval gekomen was het blauw paarlenmutsje, dat ze in de eerste jaren van haar leven gedragen, later gekregen en behouden had, op het vlassen kopje te zetten. Stout en ondernemend geworden in het bewustzijn der waardigheid, welke dit moederschap haar mededeelde, dreef zij de koenheid ver genoeg om voor de eerste maal sinds zij te Diependale verbleef, in 't midden van den dag, onopgemerkt door de tantes, aan de voordeur te gaan staan. De zegepraal behoort toe aan de ondernemenden, heeft men gezeid, en dit werd hier bewaarheid; want nauwelijks had ze daar eenige oogenblikken vertoefd, toen de waschvrouw voorbijkomend, op haar toetrad en zich zeer verwonderd stellend zei: ‘Wel, wel, en zijt ge reeds zulk eene groote | |
[pagina 45]
| |
meid, dat men u een levend kind toevertrouwt!’ Pia voelde zich groeien van fiere zelftevredenheid. |
|