Daar werden ze dan opgevangen door een verzetsorganisatie die in de Oostkantons was ontstaan en de groep Jean werd genoemd.
Dank zij de medewerking van een uitgebreide staf van grensgidsen en de Waalse bevolking van de kantons, kwamen de vluchtelingen in veilige huizen terecht. Ze werden fatsoenlijk gekleed, gevoed en over de grens gebracht.
Vaak ook werden ze met de compliciteit van het Belgische personeel van de spoorwegen met de trein van Montzen naar Wezet gebracht, soms als reiziger, meestal als stoker of verdoken in het waterreservoir of onder de kolen.
Uiteindelijk zijn 770 man uit de Of- en Stalags ontsnapt tussen 1940 en 1944, ongeveer 1 op de 100.
Dat is minder dan de Fransen geweest, maar meer dan de Engelsen, die maar één ontsnapte voor 300 gevangenen opbrachten. Is dat weinig geweest?
Beken tegen de achtergrond van het gevaar, de enkele middelen, de fysische hinderpalen die overwonnen moesten worden, hebben de cijfers veel van hun betekenis verloren.
|
-
voetnoot*18
-
Ik stond in het open veld en ben aanstonds de weg opgegaan die van Prenzlau naar de autoweg liep. Die kende ik; er stond daar een groot bord: Autobahn Stettin-Berlin. Hoeveel kilometer dat juist was wist ik niet en hier begint de zaak.
Ik stapte maar en stapte maar en probeerde mijn marcheplan te volgen. Na zeventien maanden krijgsgevangenschap en zonder veel eten kunt ge niet lang lopen en ik had dus besloten de tocht naar Berlijn in verschillende etapes te doen. Maar ja, ge marcheert, ge marcheert, ge wilt zo snel mogelijk een grote afstand zetten tussen U en het prikkeldraad en ge marcheert, ge marcheert, ge marcheert... Ik ben ontsnapt omstreeks drie uur in de middag en om een uur of tien 's avonds ben ik dan gaan liggen in een bosje aan de autoweg. Maar dan zijn daar kinderen komen spelen. Het was nog klaar dag en die hebben me opgemerkt. Ik ben dus verder moeten gaan en ben de hele autoweglangs gelopen, telkens met de gedachte: nu ga ik rusten. Dan heb ik wel gemoeten; ik kon niet meer. Mijn knieën deden afgrijselijk zeer; ik was helemaal uitgeput en ben mij dan in een hooimijt gaan verbergen.
De volgende dag was ik besloten me vast aan het marcheplan te houden maar ja, telkens ik wilde rusten viel dat tegen: ofwel waren er mensen op het veld, of er stonden huizen met blaffende honden... Ge gaat maar voort en zo ben ik tot in Berlijn geraakt. Ik ben daar aangekomen, meer dan honderd kilometer verder, omstreeks halfvier in de namiddag, vierentwintig uur na mijn ontsnapping uit Prenzlau.
Ja, dan kon ik natuurlijk niet meer. Ik ben daar op het trottoir werkelijk neergestuikt. De mensen dachten allemaal dat ik dronken was, natuurlijk. Dan is er een gemoedelijke oude Duitser bij mij gekomen, die gezegd heeft:
‘Bist Du krank? Was ist los?’ ‘Neen, ik ben niet ziek. Maar ik ben moe en ik moet naar Spandau’. ‘Men wist in Prenzlau dat er nogal wat Belgen in Berlijn werkten en dat er heel wat in de fabrieken van Spandau zateh. De oude man zei dan: ‘Naar Spandau? Dan moet ge die tram nemen, die gaat naar Spandau.’ ‘Ja, maar ik heb geen geld.’ ‘Oh, zegt die, nur ein Paar Pfennige...’ Hij gaat in zijn zak en geeft me die paar Pfennige voor de tram.
Zo ben ik dan in Spandau aangekomen en heb me daar verstopt onder de brag van de Spree, juist aan de overkant van de fabrieken. Het regende tamelijk hard en met de ersatzkledij, die ik had kunnen bijeentrommelen in het kamp, was dat niet het ideaal. Als het dan avond en bijna nacht werd heb ik een groepje mensen horen afkomen, zingend en tierend. Daar waren er sommigen bij die Brans spraken. Die gaan een pissijntje binnen. Ik ook, doende alsof. Die mensen waren halfdronken, maar ze bekeken me en vroegen of ik ook van de fabriek was. Ja, ik wilde naar de fabriek; ik moest daar Belgen zien. Zei toch één van die mensen, een Marseillaan met het accent van de Midi: ‘Ge zijt gij geen werkman. Ge zijt gij een ontsnapte. Ge moet mij geen lolletjes vertellen. Zie maar eens hoe gij gekleed gaat en hoe gij eruit ziet. Wij zijn niet overvoed, maar toch niet zoals gij daar staat... Maar dat is niks. Wij gaan U binnensmokkelen...’
Ik laat me doen, ik was doodop. Ze hebben me dan bij Belgen gebracht, twee of drie Vlamingen, een Brusselaar en een bewoner van de Borinage. Wel, die mensen hebben me daar verzorgd als een klein kind. Voetbad, massage, enzovoorts. Eten daarbij nog. Natuurlijk hebben ze ook mijn geld - ik had duizend frank bij me - tegen Duits geld uitgewisseld. 's Anderendaags hebben ze mij dan weer buitengesmokeld en een van die jongens is naar het Anhalter Bahnhof gegaan om een treinticket voor mij te kopen. Zo ben ik met de trein kunnen gaan naar de Zwitserse grens, over Dresden, Nürnberg, Stuttgart, Villingen naar Tüttlingen.
Ik wist van een landkaartje uit een agenda dat er daar een spoorlijn was, die van Tüttlingen recht naar beneden liep, naar de grens. Ik ben dus van Tüttlingen de spoorweg gevolgd. Maar die was bewaakt, waarschijnlijk omdat er daar nogal veel gesmokkeld werd en ik ben dan maar de bossen langs het spoor ingegaan. Ik had een kompasje bij me en kon me dus oriënteren. Maar die streek is bijzonder moerassig, erg bebost en ook heuvelachtig aan één kant, begroeid met enorm hoge varens... Door mijn uitputting, samen met alle andere factoren, heb ik twee dagen en drie nachten nodig gehad om dertig kilometer af te leggen, zonder eten. De laatste nacht ben ik van uitputting een berm afgerold en op een landwegeltje terechtgekomen. Daar heb ik het bewustzijn verloren. Toen ik weer bij mijn positieven kwam, vond ik mijn kompas niet meer. De poolster was niet te bespeuren maar ik zag in de duisternis wel, niet ver van mij, een barrière. Dat kon de grens wel zijn. Ik ben daarnaartoe gekropen, gaan kon ik niet meer. Toen ik aan de afsluiting kwam waren daar kleuren op aangebracht maar ik kon in het duister het verschil tussen rood en zwart niet zien. Ik hoorde ook iemand snurken in het schildwachthuisje. Dat moest dus de grens wel zijn. Ik ben dan onder de barrière door gekropen en aan een tweede afsluiting gekomen, waar weer iemand zat te snurken in een schildwachthuisje.
Het was twee uur 's nachts en het is normaal dat schildwachten op dat uur slapen... Toen ik onder de tweede barrière doorgekropen was, zag ik in de verte, twee, driehonderd meter ver, een flauwe lichtschijn. Ik ben daar ook naartoe gekropen. Het was een kleine hoeve en het licht kwam uit een laag, open raam van een kamer waarin ook weer iemand lag te snurken. Ik heb aangeklopt en gevraagd of ik in Zwitserland was. Antwoordde een rauwe stem toch niet: ‘Nein, die andere Seite aus!!!’ Om te huilen. Ik was in Zwitserland geraakt, hoe weet ik niet, en was onder twee barrières door terug naar Duitsland gekropen. Dan maar terug, weer naar de grens. Weer onder een afsluiting door, naar de tweede... Voor ik zover was prikte een bajonet in mijn schouders. Jammer genoeg was het geen Zwitserse. Ik was in Zwitserland geweest, een kwartiertje of zo, en door de schuld van een slaapdronken Zwitserse boer terug naar Duitsland gekropen.
Kolonel Victor Van Laethem
-
voetnoot*19
-
Een ontsnapping door prikkeldraad heen kan men bijna vergelijken met een filmscenario. Men heeft een acteur nodig, gijzelf eventueel, maar ook figuranten en, wat het belangrijkste is, een regisseur die ieder zijn rol toebedeelt.
Want een van de eerste dingen die men moet doen is de schildwachten van hun taak afleiden. Om dat te kunnen moet men een plaats vinden in de prikkeldraad, die maar door één schildwacht bewaakt wordt. De man staat of zit in een toren, een mirador, bewapend met machinegeweren, voorzien van verrekijkers. Daar zit hij alleen, met weinig anders te doen dan het landschap te bewonderen en de krijgsgevangenen te surveilleren. Hij kan dus betrekkelijk gemakkelijk afgeleid worden door b.v. een voetbalwedstrijd, die vlak onder zijn neus wordt georganiseerd. Wanneer de man naar het spel kijkt en geen oog meer heeft voor de prikkeldraad moet iemand het vertreksein geven. Dan ga je er op los en begin je de draden door te knippen. Er waren er heel wat. In Prenzlau waren er zoveel dat men dertien minuten nodig had om er doorheen te raken. Maar aan de andere kant bood de hoeveelheid in zekere mate bescherming: als men eenmaal in de prikkeldraad was beland, kon de schildwacht bijna niet merken dat iemand aan de ontsnapping toe was, zodanig werd hij door het prikkeldraadnet afgeschermd. Eens door de versperring heen, kreeg men weer een sein zodra de regisseur er zeker van was dat de schildwacht in een andere richting keek en ging men natuurlijk lopen.
Maar niettegenstaande alle organisatie was het risico erg groot. De man op de toren zal, wanneer hij iemand ziet vluchten, normaal schieten, des te meer omdat hij vijftien dagen bijkomend verlof krijgt, wanneer hij een ontsnappende krijgsgevangene neerhaalt. Daarom proberen de meesten dan ook uit het kamp te vluchten door een tunnel te graven. Dat had het voordeel dat men met meerdere vluchtelingen samen was. Het nadeel ligt hem natuurlijk in het feit dat de voorbereiding lang was en het werk gemakkelijker ontdekt kon worden. Er bestond in de krijgsgevangenkampen een beluisteringssysteem, dat alle ondergrondse geluiden opnam. En omdat men, wanneer men een tunnel aan het graven was, telkens weer stuitte op hinderpalen, men b.v. door een muur heen moest of een rots ontmoette, kon men moeilijk gerucht volledig vermijden. De Duitsers speelden dan ook zowat het spel van kat en muis. Wanneer zij verdachte geluiden hoorden lieten zij begaan. Ze wisten immers dat men terwijl men hier bezig was, niet tegelijkertijd elders aan het werk was. Wanneer men dan bijna aan het einde van zijn moeite dacht te zijn en het doel in het gezicht was, maakten de Duitsers met één slag een eind aan de feestelijkheden. Feitelijk had men weinig kans op slagen, welk middel men ook gebruikte en ik heb er velen gekend die het vaak geprobeerd hebben en die er nooit in geslaagd zijn...
Generaal-Majoor Thibaut de Maisières.
-
voetnoot*20
-
Ik heb vrachtwagens geobserveerd, die geregeld het krijgsgevangenkamp van Prenzlau binnen-mochten en gemeend dat een poging tot ontsnapping mogelijk was met een vrachtauto, die geregeld met brood kwam. Ik had het al eens geprobeerd en had mij onder aan de wagen vastgehaakt met mijn uniformgordel. Die was wel gebroken en ik was onder de wagen uitgevallen, maar ik had toch kunnen vaststellen dat men zich onder het enorme ding goed kon verbergen. De wachten keken trouwens zelden of nooit onder de vrachtwagen wanneer hij het kamp buitenreed. Dus, samen met een van mijn kampgenoten, die had doorgekregen welk spel ik speelde, heb ik het geprobeerd. Wij hebben eerst geoefend in de kamer van een medekrijgsgevangene-Belgische generaal, van wiens bed wij trouwens bij de poging brandhout hebben gemaakt.
Eindelijk was het dan zover. De vrachtwagen komt het kamp binnen en wij kunnen ons ongemerkt onderaan verbergen. Er was daar van onderen aan het voertuig een soort van dwarsligger waarop wij konden steunen en een dikke buis, waaraan ik mij vast kon houden. Het duurde niet lang of ik wist dat ik mij krampachtig vastklampte aan de uitlaatpijp van de auto. Toch was het een ongelooflijk ontroerend ogenblik toen de vrachtwagen zich opnieuw in beweging zette. Ook een angstwekkend moment, toen hij stilhield bij de poort van het kamp en de schildwachten op inspectie kwamen. Gelukkig keken ze niet onderaan. Wat verder een nieuwe inspectie. Weer zonder problemen. Dan reed hij het kamp uit en wisten we dat de vrijheid voor het grijpen lag. We wisten niet dat de vrachtwagen maar een paar honderd meter verder reed, recht naar zijn garage in een Duitse kazerne. Een ontsnapping is altijd een reeks van mekaar opvolgende klusjes. Wij zijn, na heel wat sukkelen, uit de kazerne (natuurlijk veel minder bewaakt dan het krijgsgevangenkamp) geraakt. Maar we zateh hog altijd in Prenzlau, tussen Berlijn en de Baltische Zee, hoog in het noorden van Duitsland. Bovendien was het enorm koud in die maand januari 1942, misschien wel de koudste maand van de hele oorlog met een temperatuur die beneden de 20 graden lag. Wij wilden met de trein naar Berlijn en moesten daarvoor naar het dichstbij gelegen stationnetje, op 35 kilometer van het kamp. Omdat het al twee uur 's nachts was vooraleer wij uit de kazerne geraakt waren en de eerste trein naar Berlijn al om halfacht vertrok, moesten wij fiks doorstappen om hem op tijd te halen. Wij kwamen in het stationnetje aan even vóór half-acht. Daar vonden we dat de dienstregeling veranderd was en dat de trein pas om halféén vertrok. Wat doet een krijgsgevangene, die weet dat men zijn ontsnapping waarschijnlijk al ontdekt heeft en die meent dat nu heel Duitsland op hem loert? Hij loopt. Wij zijn verdergegaan, meer dan zestig
kilometer verder tot een ander stationnetje. Vandaar eigenlijk zonder veel problemen naar Berlijn, van Berlijn naar Aken... Dan kwam opnieuw een bijzonder gevaarlijke overtocht: de Duits-Belgische grens.
Precies aan die grens, nagenoeg in België zelf, hebben wij tegenslag gehad, ook al omdat het zo hevig gesneeuwd had en wij overal sporen nalieten. Wij werden gearresteerd.
De grenswacht heeft ons dan in een soort barak ondergebracht, waar wij door een onderofficier van de SS ondervraagd werden: de man heeft ons erg brutaal aangepakt, waarschijnlijk omdat hij slecht gehumeurd was wegens het vroege ochtenduur waarop wij werden binnengebracht. Maar dan bleek het dat hij in mei 1940 als parachutist was gedropt op het fort van Eben-Emael, dat het Albertkanaal moest verdedigen. En omdat ikzelf officier was bij de grenadiers en aan de overkant van het fort lag met mijn regiment, zijn wij beginnen nakaarten, niet als vijanden maar eerder als tegenstrevers in een clubwedstrijd, die hij gewonnen en ik verloren had. Uiteidelijk heejt de man ogenschijnlijk wat sympathie voor ons opgebracht, want hij zei: ‘Wat ik niet begrijp is dat jullie deze kant zijn uitgekomen. Jullie weten toch dat het hier vroeger Belgisch gebied was en dat de controle hier veel strenger is dan elders. Wij zwegen als vermoord. De man ging verder: Jullie zijn natuurlijk uit Aken gekomen en naar de tunnel van Gemmenich gegaan. Kom eens mee...’ En hij heeft ons voor een grote kaart van de streek gebracht en ons gewezen waar wij zonder moeite de grens over hadden kunnen steken, waar de controleposten waren, waar de Nederlandse grens lag en men alleen maar met douanebeambten af moest rekenen, enz. De volgende dag werden wij teruggebracht naar het station van Aken. Daar zijn wij weer ontsnapt en wij zijn dan naar België teruggekeerd langs de weg die de SS-onderofficier voor ons had uitgestippeld. Hoeft het gezegd? Zonder moeite.
Generaal-majoor Thibaut de Maisières, tijdens de Tweede Wereldoorlog krijgsgevangene in Prenzlau en Colditz. Zeven ontsnappingen.
|