27 / Bij wijze van besluit
Uit hetgeen voorafgaat blijkt hopelijk wel, dat België op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog moreel slecht op de vuurproef is voorbereid.
Het kent alle tegenstellingen, inherent aan een moderne geïndustrialiseerde maatschappij; de konflikten inzake bezit, geloof, kultuur hebben het land niet gespaard, wel integendeel. Zij worden evenwel nog verscherpt door de bijzondere Belgische omstandigheden: sterk aangewezen op de uitvoer van zijn produkten, is het land gevoeliger dan vele andere voor de ekonomische konjunktuur en is het diep getekend geworden door de grote krisis; het is bovendien verdeeld over twee bevolkingsgroepen wier taal en wijsgerige overtuiging grondig van elkaar verschillen, wier demografie hetzelfde ritme niet volgt en wier ekonomische belangen soms lijnrecht tegenover elkaar staan.
Het is onvermijdelijk dat zovele tegenstellingen in een uiteraard zo weinig homogene bevolking, het land en het regime verdelen. De noden van de arbeiders, de boeren, de middenstand, de Vlamingen, de gelovigen en niet-gelovigen, de hoofdstad en de provincie, noem maar op, het zijn evenveel middelpuntvliedende krachten die het regime van binnen uithollen en het dermate verzwakken, dat het bij het uitbreken van de oorlog tot op de draad versleten is.
Het wordt verantwoordelijk gesteld voor alle teleurstellingen die het Belgisch volk sedert 1918 heeft gekend en deze zijn veelvuldig.
Het algemeen stemrecht moest op de puinen van de Eerste Wereldoorlog een rechtvaardiger maatschappij opbouwen; de Belgen hebben de Grote Krisis gekregen en de Tweede Wereldoorlog. Aan de Vlamingen werd de kulturele gelijkheid beloofd; zij hebben vele jaren gewacht op Gent, amnestie, de taalwetten. Zij hebben nog onlangs de zaak van dokter Martens gekend, terwijl Grammens in 1940 nog altijd voortschildert.
Aan de andere kant blijkt, dat het politiek personeel van het land zijn integriteit heeft verloren; sedert de schandalen wantrouwt de Belgische bevolking haar vertegenwoordigers in het openbaar ambt.
Het is daarom weinig verwonderlijk, dat de eerbied voor 's lands instellingen verdwijnt en de reeds geringe vaderlandsliefde van de doorsnee-Belg vervaagt.
Aan de vooravond van Wereldoorlog I zijn regime en vaderland in België zeer relatieve begrippen geworden. Men kan, met de oorlog voor de deur, wel pochen op een leger van 600.000 man; moreel is het land zo goed als ontwapend.