zo zij alle standen en klassen tot zich kan trekken, ligt de toekomst voor haar open.
Het is duidelijk dat deze doktrine indruist tegen de officiële opvattingen van de B.W.P., ook al volgt deze reeds op vele punten een politiek, die haar in het bestaand systeem heeft vastgeankerd. De leiding van de partij, de ‘bonzen’, dragen de Man niet in het hart. Zij doen weinig moeite om hem te weerhouden, wanneer hij na de oorlog uit België verdwijnt en uitwijkt, eerst naar de Verenigde Staten, dan naar Duitsland. Wanneer evenwel de grote depressie ons land bereikt en blijkt dat de socialistische partij evenmin als de konservatieve groepen ertegen opgewassen is, denkt men terug aan de Man. Emile Vandervelde, die op het einde van zijn leven alle banden met hem zal breken, vraagt hem terug te keren, wanneer in 1932 de dijken het dreigen te begeven en de B.W.P. zelfs bij haar eigen partijleden in de Borinage geen gehoor meer vindt.
De Man krijgt de opdracht de middelen te vinden om de krisis te bestrijden en programma-voorstellen te doen die de B.W.P. opnieuw aansluiting moet geven met de arbeiders die zij verliest.
Wanneer Hitler de macht in Duitsland overneemt en de Man's boeken in het openbaar worden verbrand, komt hij terug naar België. Hij richt er het Bureau voor Sociaal Onderzoek op, ‘en marge’ van de partij; dit Bureau is het instrument waarmee het Plan van de Arbeid zal worden uitgewerkt.
In feite staat in het Plan het pessimisme van de Man centraal. Het geeft inderdaad de droom op ooit te komen tot een rechtvaardige wereld, waarin het socialistisch gelijkheidsideaal zal worden verwezenlijkt; met het Plan bereikt de B.W.P. wat men nu zou noemen een ‘verbruiksleer’. Het Plan beoogt niet de arbeiders dat deel van het nationaal inkomen te geven waarop hun arbeid hen recht geeft; zelfs niet hun aandeel in het nationaal produkt relatief te vergroten. Waar het op aankomt, zegt de Man, is niet de arbeiders een groter stuk geven van de ‘koek’, maar een nieuwe grotere koek te bakken. Door de produktie, die wegens de krisis op een bijzonder laag peil staat, te verhogen bereikt men uiteindelijk ook een grotere welstand voor hen, die het laatst aan de beurt komen.
Deze optiek maakt het de B.W.P. mogelijk in het systeem te blijven. De traditionele socialistische eisen van onteigening, kollektivisering van alle produktiemiddelen worden door het Plan opgegeven.
Het beperkt zich inderdaad tot een bepaalde kontrole van de sleutelbedrijven en beoogt alleen de nationalisatie van de monopolies. Een gemengde ekonomie moet worden tot stand gebracht, waarin staatsinterventie en privé-initiatief zouden worden verzoend ten voordele van het belang van de gemeenschap.
Het moet mogelijk zijn binnen dit nieuw kader de arbeiders meer dan vroeger te geven zonder iets af te nemen van de andere grote bevolkingsgroepen. Zo zullen uiteindelijk arbeidersklasse en middenstand één grote nationale familie kunnen vormen; het zal de arbeiders beter gaan; de middenstand zal niet meer met proletarisatie noch met sociale revolutie worden bedreigd. Een groot front zal worden gevormd door de gehele bevolking, de kaste van het groot-kapitaal uitgezonderd.
Wat zal deze meerderheid doen wanneer zij, in het kader van de parlementaire demokratie, op vreedzame wijze aan de macht komt?
Zij zal vooral beletten dat het kapitalisme zijn eigen bestaan in het gedrang brengt. Het Plan volgt in grote lijnen de theorieën van de liberale ekonomist J.M. Keynes en schetst een neo-kapitalistische ekonomie, waarin alléén de monopolies worden genationaliseerd, maar het bezit van de sleutelbedrijven niet aan hun eigenaars wordt ontnomen. Alleen de kontrole van de gemeenschap wordt ingesteld. Het Plan wil een gemengde ekonomie verwezenlijken, waarin de privé-sektor en het privé-bezit blijven bestaan. De staat zal evenwel in dergelijke mate kontroleren en tussenbeide komen, dat de terugkeer naar de anarchie van vóór de krisis onmogelijk wordt gemaakt.
Naast deze elementen voor een politiek op lange termijn stelt het Plan ook onmiddellijke maatregelen voor, eveneens door Keynes geïnspireerd, die de ergste gevolgen van de krisis op korte termijn moeten bestrijden en de Belgische konjunktuur verbeteren.
Het Plan van de arbeid komt tot stand tijdens de tweede helft van 1933; het wordt in de arbeidersbeweging onderzocht, geestdriftig goedgekeurd door de vakverenigingen, maar niet met onverdeelde vreugde door de partijleiding aanvaard. In de partij zelf is het enthoesiasme evenwel zeer groot en het Plan wordt, tijdens het