Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende 265. Geen honger meer. Daar liep een vos Door 't groote bosch, En onze maat Wist van den honger heel geen raad. De slimmerd was Dus op dit pas Belust naar buit, En telkens keek hij daarnaar uit. Maar hoe hij keek, De dag verstreek; Hij zocht, maar vond Geen hapje voor zijn' gragen mond. Toen zei hij: ‘Wacht, ‘Ik ga van nacht Naar 't kippenhok Daar zit voor mij wel wat op stok.’ Maar onze vos Zag in het bosch Volstrekt niet wat De boer had neêrgelegd op 't pad. [pagina 258] [p. 258] De boer ging heen; De nacht verscheen; Nu lagen daar Zes groote klemmen bij elkaêr. De dief kwam aan Bij 't licht der maan; En wat verdriet Voor hem, de klemmen zag hij niet. Nu nog één stap! Hu, knap-knip-knap! Het was te laat, Gevangen was de kameraad. Hij schreeuwde moord En brand. Dat hoort Ons boertjen aan. En wat heeft die toen wel gedaan? Bij 't kippenhok, Daar stond een stok Verbazend dik Dien neemt de boer, en slaat, wat schrik, Den vos morsdood. Uit was diens nood. Hij lag daar neer. De dief had nu geen' honger meer. [pagina t.o. 258] [p. t.o. 258] Vorige Volgende