Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende 239. Een echte weldoener. Een knaapje liep te bed'len; Hij vroeg een stukje brood. Hij deed het niet uit luiheid, Maar wel uit grooten nood. Zijn' Moeder was eene arme, Een' zwakke, zieke vrouw, Gekleed sinds een paar maanden In 't zwarte kleed van rouw. Zij was eene arme weduw, En werken kon zij niet, Omdat haar nu al maanden De koorts maar niet verliet. [pagina 235] [p. 235] En niemand kwam haar helpen. Toen zeí ze: ‘Lieve Piet, ‘Gij moet uw brood gaan bed'len, Want Moeder heeft het niet!’ Piet liep toen stil de straat op; Maar 't bed'len ging slecht af. Geen mensch, die hem eene aalmoes, Of maar wat te eten gaf. Dat zag een jong matroosje, Die kwam zoo pas uit zee, En zeî: ‘Wel, mag're sprinkhaan, Ge lijdt gebrek voor twee! ‘Waarom loopt gij te bed'len? Hebt gij geen' Vader dan, Die ergens in de stad hier Voor u wat werken kan?’ ‘Ach,’ zuchtte Piet, ‘mijn Vader ‘Is al twee maanden dood, En Moeder kan niet werken. Ze is ziek en heeft geen brood!’ ‘Ei, ei, is 't zoo gelegen!’ Sprak ons matroosje toen, ‘Dan weet ik wel, mijn jongen, Wat gij nu eens moet doen. ‘Ge brengt me naar uw' woning Wie weet of ik daar dan U en uw' zieke Moeder Geene uitkomst brengen kan!’ [pagina 236] [p. 236] Piet bracht hem nu bij Moeder, En toen 't matroosje zag, Wat daar te zien was, trok hij Zijn' geldbeurs voor den dag. ‘Hier,’ zeî hij, ‘neem maar alles! 'T is niet te veel voor twee! Ik heb dat geld niet noodig; Want ik ga weer naar zee!’ En toen hij dat gezegd had, Wierp hij zijn' geldbeurs neer En 't ‘Dank je!’ van ons tweetal Vernam hij al niet meer! Hij liep vlug heen. Piet knielde Toen bij het ziekbed neer, En zeî: ‘Geef Gij dien zeeman Uw' zegen, Lieve Heer!’ Vorige Volgende