Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende 235. Een groot spook. Ik ken een spook, een ak'lig spook, Een spook om voor te vreezen, Een spook, waarvoor men overdag Het meest dient bang te wezen. Het sloft traag op zijn' beenen voort; Het spreekt heel langzaam, woord voor woord, 'T is moê van 't niets doen en 't verslijt Met droom'rig rondzien al den tijd. Zegt, zoudt gij soms niet weten Hoe 't spooksel wel mag heeten? En zoo gij 't soms niet weten mocht, Wil ik het wel vertellen. Dat spook heet Luiheid, en het komt Den mensch bij dag meest kwellen. Maar zoo het hier komt, spring dan op En geef dat wangedrocht een' schop, Of pak het stevig bij zijn' kraag En geef het eens een flink pak slaag, Dan maakt het lange beenen En 't spooksel is verdwenen. Vorige Volgende