Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende [pagina 196] [p. 196] 201. Arme duifjes! Twee duifjes woonden samen, In 't rustig, eenzaam woud, En zaten in het nestje Van takjes opgebouwd. Zij leefden stil en vredig; Ze wisten van geen kwaad; Ze voedden saâm haar' jongen En zwoegden vroeg en laat. Maar door de dreven zwierven Twee booze knapen rond, En de een keek in de hoogte, Of hij geen nestje vond. En de ander keek naar onder, Of, tusschen kruid en gras, Te midden van de ruigte, Geen dier verborgen was. En de eerste werd al spoedig Het duiven-nest gewaar, Zoo kunst'loos opgetrokken Door 't aardig duivenpaar. Ras klom hij in de takken En smeet het nest terneer; Toen hadden de arme duifjes Geen kroost of woning meer. [pagina 197] [p. 197] De knapen gingen henen; Maar aan het fel verdriet Der lieve, stille vogels Dacht een van beiden niet. Thans aan den voet der linde, Waarin het nestje eens zat, Daar lagen nu de jongen Verpletterd op het pad. Toen klaagden beide duiven Zoo bitter droef te moê, En 't klonk door 't groene loover: ‘Roekoe, roekoe, roekoe!’ En zoo er een de klanken Der duifjes had verstaan, Dan had hij hooren klagen: ‘'T is met onz' vreugd gedaan! ‘Daar liggen onze kind'ren; Wij minden beiden teêr; Nu hebben wij geen nestje En ook geen' kind'ren meer. ‘Nooit kirren ze ons eens tegen; Nooit roepen ze ons eens toe! Wat is ons leven treurig; Roekoe, roekoe, roekoe! ‘Wij hebben wel de menschen Gerust hun' weg doen gaan, En waarom wordt aan ons dan Die droefheid aangedaan? [pagina 198] [p. 198] ‘Wat deden onze jongen Zoo hulp'loos nog en teer? Ze waren pas in 't leven, Of lagen dood daar neêr! ‘Och, nu zijn wij van 't klagen Van 't angstig zuchten moê! Wij hebben kroost noch woning! Roekoe, roekoe, roekoe!’ Vorige Volgende