Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] 148. Mijn zieke overbuur. Aan d' overkant van onze straat Daar woont een vreemde man, Die mij begluren kan; Want 's morgens, 's middags, 's avonds laat, Kijkt hij maar door de ruit, Of in 't spionnetje uit. En nauw'lijks heeft hij mij gezien, Of zie, hij knikt een keer of tien. Dan knik ik vriend'lijk ook weerom; Dat doet hem vast veel pret; Want zie, dan kijkt hij net, Alsof hij roepen wil: ‘Och kom Eens even bij mij aan; Ik mag niet buiten gaan!’ - Want buurman met zijn' zwakke borst Is ijs'lijk bang voor wind en vorst. Nu, als dat lang nog duren moet, Dan krijg ik medelij, En maak ik hem eens blij! Dan vraag ik Moeder, kort en goed, Of ik hem eens een' dag Gezelschap houden mag; Want ziek en steeds alleen te zijn, Me dunkt, dat geeft wel dubb'le pijn. Vorige Volgende