Alles zingt
(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje
[pagina 113]
| |
Maar buiten in het dorre bosch
Leî niemand vuurtjes aan.
Toen dacht een wolf: ‘'K moet hier van kou'
En honger nog vergaan!
‘En dan, - ik word nog raad'loos, o!
Och, wist ik maar waarheen!
Maar iedereen laat mij in 't bosch
Zoo moederziel alleen.
‘Maar weet ge wat! Ginds is een huis!
Daar woont misschien een man,
Die eventjes mijn' leêge maag
Terdege vullen kan!
‘En als hij niets geeft? - Nu, komaan,
Dan eet ik hem maar op!’
Zoo sprak de wolf en, een - twee - drie,
Daar ging het in galop!
Ginds is het huisjen al! Hoezee!
Het gaat maar al rechtuit.
En juist kijkt daar een jagersman
Eens even door de ruit.
‘Wat koekoek,’ denkt hij, ‘dat 's een wolf!
‘Wat wil dat woeste beest?
Wacht, kameraad, hier in mijn huis
Ben ik nog niet bevreesd!’
- ‘Vleesch! Vleesch!’ - zoo roept de wolf nu luid.
'K heb vreeslijk honger, man!
En geeft gij 't niet, ge weet dan toch,
Dat 'k jou opeten kan!’
| |
[pagina 114]
| |
- ‘Ja,’ spreekt de man, - ‘ik heb geen vleesch,
‘En, 'k weet niet of je wil,
Maar anders - ik heb in mijn' kast
Een' lekk're looden pil.
- ‘Zit die maar eenmaal in uw' maag
Dan hebt ge nooit meer last
Van honger, koude, warmte of dorst!
Gerust, hoor, 'k weet het vast!’ -
- ‘Geef op die pil, dat is wat goeds!’
Zoo roept de wolf nu luid.
De jagersman haalt uit de kast
Geweer, en lood, en kruit.
Dan schuift hij 't raam een ziertjen op
En zegt: - ‘Nu, oude knaap,
Ge doet maar al wat ik u zeg!
Zit op! Gaap, Jochem, gaap!’
De wolf zat aanstonds netjes op;
En gaapte wat hij kon!
Brrr, wat een vrees'lijk groote muil!
Precies een' waterkom!
- Paf - klonk het eensklaps, en sinjeur
De wolf viel dood terneer.
De man heeft wel gelijk gehad:
'T beest had geen' honger meer!
|
|