Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende 102. De winterzon. De winterzon komt voor den dag, Ze schijnt in volle pracht, En toont reeds in het middaguur Een weinig van haar' kracht. De ruit ontdooit; het gootje lekt; Het ijsveld wordt al nat. Dat ziet de Wintervorst en bromt: ‘Wat narigheid is dat? ‘Maar, ik zal toonen wat ik kan. Dacht soms die groote zon, Dat ik, als zij maar even komt, Zoo niemendal meer kon? ‘Dat heeft zij mis; want smelt zij sneeuw, Ik strijk er langs, en dan? De zon maakt sneeuw tot water, en Ik maak er kegels van.’ De zon zegt niets op dat gebrom, Doch zendt haar' zachten gloed Zoo lang terneer, dat ijs of sneeuw, Hoe dik, wel smelten moet. [pagina 103] [p. 103] Dat wordt den Vriezeman te bar. ‘Och,’ bromt hij, ‘wat een kruis! ‘Ik poets de plaat, want anders kom Ik zelf gesmolten thuis.’ Heer Brombeer gaat, en schoon hij ons Wel pretjes geven kon, Wij juichen toch uit volle borst: ‘Wees welkom, Winterzon!’ Vorige Volgende