Alles zingt
(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje
[pagina 16]
| |
En als zij dan lachte, wist niemand
Wat rooder was, dasje of gelaat.
Ja, Vader zeî vaak: ‘Het is waar dat
Uw mond naar het lachen al staat.’
En zingen, ze zong als een lijster,
Zoo helder, zoo prettig en mooi,
Maar niet als een lijster hier binnen,
Die trippelt op 't stokje in zijn' kooi,
Neen, helder en blij als daar buiten
Te midden van bloem en van groen,
Het beestje zijn' liedjes doet hooren,
Als Meimaand haar' intocht komt doen.
En nu, ach, verdwenen zijn rozen,
Zijn rozen op hoed en gelaat,
En 't vriendelijk, bontgekleurd kleedje
Verdween voor een koolzwart gewaad.
De lijster is stom, en geen liedje
Wordt nu in ons huis meer gehoord;
Wij dansen niet meer door de kamers,
Maar sluipen er zachtkens in voort.
Want vreugden en kleuren en liedren,
Zij gingen met Vaderlief heen.
Ons Moedertje staat nu met zorgen,
Met al hare droefheid alleen.
Alleen? - Neen, dat weet ik wel beter!
God bleef in Heur' smart Haar nabij,
En geeft licht na weinige dagen
Nog liedjes aan Haar en aan mij.
|
|