| |
| |
| |
8
Zij gaf het licht terug dat zij ontving en weerkaatste zo een eigen werkelijkheid. Veel van haar invloed was louter denkbeeldig, maar verliefde blikken zouden elkaar op een afstand van driehonderdvierentachtigduizend kilometer kruisen. Zon, maan en aarde stonden vannacht in een lijn. Haar zichtbaarheid was verreweg het klaarblijkelijkst en daarom regeerde zij, zich van geen rechtvaardigheid bewust.
Zij was rechtvaardig: wulps en kuis tegelijk. Zij zweefde over de wateren en maakte de zee begaanbaar. Een pad van wemelende glinsteringen verbond haar met de kust. Natuurlijk was het onbetrouwbaar, het krioelde van verraad! Wie er natte voeten voor over had, kon zich daarvan gemakkelijk overtuigen. Ongenode gasten kwamen op eigen risico. Ten slotte was zij een afgekoeld hemellichaam. Zij kon er niets aan doen. Zij zag de aarde dertienmaal groter en zevenmaal zo helder als wij haar. Wat voor ons blauw was, was voor haar zwart. Geen dampkring, geen wolken, geen mist of nevel vertroebelde of hinderde onze blik, haar licht werd niet verstrooid of gebroken. Naakt als zij was, bleef zij een speelbal van warmte en koude.
Zij had geen water om zich in te wassen.
Niemand wist of zij een zuster of dochter of vondeling was. Zij zag ons in dezelfde schijngestalten als wij haar. De verwantschap was er een van geloof: een goed geloof. Voor wie haar moeder niet begreep, was het onderzoek naar het vaderschap ongewenst en dus verboden.
Wrijving tussen zon en aarde had haar in de loop van miljoenen jaren vertraagd tot zij met kleine schommelingen een- | |
| |
en hetzelfde gezicht vertoonde. Een pokdalig uiterlijk gaf zij prijs, toen zij op 14 september 1959, 00:02:24 Moskou'se tijd, werd geraakt. De prothese van een bovenmenselijk oog schoof zich een maand later tussen haar en de zon en fotografeerde wat eens haar achterkant was geweest. Waarom bleek zij daar gaver?
De nieuwsgierige werd nooit geheel bevredigd. De aarde leek sinds kort een geweldige gaswolk met een betrekkelijk kleine vaste kern of een kop met een staart. Een eicel of een zaadcel? Hoe groot of hoe klein was het wonder?
Zij stond hoog aan de hemel en wist het niet. Zij was altijd bereikbaar geweest. Het deed haar niets dat zij onze tijd vooruit was. Misschien was de aarde bij nader inzien haar maatschappelijk geslaagde tweelingzuster. Zij zou het nooit zeker weten. Misschien was de aarde een gewetenloze koppelaarster die haar minnaars stuurde. Ze zouden het wel merken. Zij kon even frigide als nimfomaan zijn. Wat niet van haar was zond zij zonder complimenten terug. Zij stelde geen prijs op bezit, deze slanke metgezellin van een korpulente bourgeoise. Het was onmogelijk niet van haar te houden. Het was ondankbaar haar te haten. Welke vrouw gaf ooit meer bevrediging? Waarom zou zij niet onverzadigbaar zijn, zij die zichzelf nooit te slim af was? Haar koele vingers lieten de woonsteden onberoerd, haar koele blik rustte op het veld, de schemering filterend tot substantie. Koel ontzag zij de heuvels en illumineerde de zee. In stilstaand water openbaarde zich haar spiegelbeeld, onbewogen en wereldvreemd als een gestorvene.
Tabe bekeek haar bij het licht van een kaarsvlam. Haar gezicht toonde verkleuringen. Paarsblauwe vlekken ter hoogte van
| |
| |
haar jukbeenderen. Het schuim op haar lippen was roze. Een roze brij, die ook op haar jurk kleefde en opzij van het bed de tegels besmeurde: de inhoud van haar maag. De dosis was te groot geweest om haar in een rustige slaap te doen vallen. Zij had het benauwd gekregen en had moeten overgeven. Haar lijk lag dwars over het bed. Het gezicht van Gerda was bijna onherkenbaar, zelfs voor hem, maar de tijd rolde aan als een golf en werd teruggezogen. Zijn ogen bleven droog. De vlam beefde slechts door de tocht. Zij was al uren dood. Zijn geheugen reconstrueerde automatisch een verleden, dat alleen hij overleefd had. Daar stond het glas water, halfleeg, op de glazen plaat. Zij had het meermalen moeten bijvullen uit de kan. Op de vloer lagen de glazen buisjes. Zij had geen pil overgelaten. Dit had zich achter de gesloten deur afgespeeld en hij had er niets van gehoord. Hij had pas gereageerd toen het onherroepelijk te laat was. De tocht kwam door de gebroken ruit. Het bloed was vergiftigd en verkleurde onder de huid. Zijn wijsvinger streek over zijn kin. Hij had nog gevoel. Aan zijn zintuigen mankeerde niets. De zure lucht was onmiskenbaar, maar waarom kon hij dan niet walgen? Dit was toch weerzinwekkend? Het was een morsig einde. Wellicht had zij dit niet voorzien. Zij was altijd een zindelijke vrouw geweest. Zij kon dit niet geweten hebben. Hij nam het haar niet kwalijk. Er was niets meer om kwalijk te nemen. Dat was voorbij. Gerda was niet meer. Wat daar lag, zo kalm en toch zo verkrampt, betekende alleen nog iets voor hem.
Een onvoorstelbare toekomst werd er door gescheiden van een verleden, dat niet ouder was dan enkele uren. Hij had het kunnen voorzien. Hij was gewaarschuwd. Hij had er als het ware op zitten wachten, mokkend in een fauteuil. Zijn vingertoppen stonken naar teer. Had hij werkelijk gewacht? dat
| |
| |
geloofde hij niet. Had hij willen weten hoever zij durfde te gaan? Dan wist hij het nu. Daar lag het bewijs levensgroot. Het was morsdood. Waaraan had hij zitten denken in de andere kamer? Hij moest toch gedachten hebben gehad. Hij had niet kunnen slapen. Met open ogen had hij er gezeten. De deur van de slaapkamer was niet meer dan drie of vier stappen van hem verwijderd geweest. Maar hij had zelfs niet aan de deur geluisterd. Hij was geen ogenblik nieuwsgierig geweest.
Hij was niet nieuwsgierig. Had hij haar willen vernederen? Misschien had hij haar niet geloofd en wilde haar dat laten merken. Zij zou de deur opendoen en levend te voorschijn komen. Zij zou hem niet in de ogen durven zien, geestelijk getrapt en geslagen. Zij deed het zichzelf aan, maar dit was iets anders. Was het een vergissing van haar geweest? Had zij slechts de schijn willen ophouden? Een lijk hield zich niet groot: zij was het niet meer. Waarom glimlachte zij nu? Het was verbeelding. Zij toonde haar gebit. De mond zakte open, de lippen sloten niet meer. Het was geen zichtbare beweging. Hij trachtte zich te herinneren of er zich sinds zijn binnenkomst veranderingen aan haar hadden voltrokken. Hij herinnerde zich er geen. ‘Waarom heb je dit gedaan, Gerda?’ Hij kon het haar vragen. Zij gaf toch geen antwoord. Het zou verschrikkelijk zijn als zij nu nog antwoord gaf. Het mocht niet! Het was haar ditmaal ernst geweest. Zij had hem nergens mee gedreigd, er met geen woord op gezinspeeld, en toch had hij haar begrepen. Het was haar gelaatsuitdrukking geweest. Hij tuurde naar het gezicht: het vertoonde geen emotie. Alle uitdrukking was uitgewist. Alleen de verkleuringen waren afschuwelijk. Ze zouden haar moeten schminken om de vlekken te verbergen. Wie moest dat voor haar doen, nu zij er zelf niet meer was? Hij durfde haar niet aan te raken.
| |
| |
De dosis was groter geweest dan wenselijk was. Zo groot dat het een teleurstelling voor haar was geworden. Of was zij toen niet meer bij kennis? Was zij met een laatste illusie ingeslapen? Zijn trekken imiteerden de blik, waarmee zij hem in de andere kamer aangekeken had, maar er was geen spiegel waarin hij durfde te kijken. Hij kon het niet controleren. Hij wist het trouwens niet meer. Hij kon zich onwetend voordoen. Het was eenvoudiger en definitiever dan voorheen. Liegen zou hem nooit meer moeite kosten. De anderen logen voor hem. Voortaan ging het vanzelf. Hij behoefde hun woorden slechts te beamen. Het medelijden, dat hij met zichzelf voelde, was universeel. ‘Dit heb ik niet gewild, Gerda. Waarom deed je het dan?’ Zij kon hem niet meer minachten!
Hij draaide de sleutel om en opende de deur. Hij haalde de sleutel er uit en sloot de deur aan de buitenkant af. Daar stond de fauteuil, vlak voor de open haard. Er had geen vuur in gebrand. Hij nam plaats op het lage stoeltje tegenover de fauteuil. Hij had geen trek in een sigaret. Hoe laat was zij daar naar binnen gegaan? Het was vroeg in de avond geweest en het was nu nacht. Hij trachtte zich haar laatste ogenblikken in te denken - maar het waren uren geweest. Hoe had hij hier zolang kunnen zitten zonder er iets aan te doen? Het was duidelijk geweest. Haar gezicht had niet gelogen. Hoeveel tijd was er verstreken tussen het denken en de daad? Had zij ook aan hem gedacht? Hij stond op en ledigde het asbakje in de koperen houtemmer. Het was er niet de juiste plaats voor, maar hij kon de aanblik van de uitgedrukte peuken niet langer verdragen. Zij had liggen luisteren. Met ingehouden adem had zij liggen wachten op een reactie uit de andere kamer. Zij trok het buisje uit het doosje; het eerste buisje uit het eerste doosje; zij keek naar roze tabletten in de holte van een hand:
| |
| |
de hartslijn, de verstandslijn, de liefdeslijn, de noodlotslijn. Zij geloofde in die dingen, maar wist er weinig van. Hij had niet gereageerd. Het was helemaal niet bewezen dat het zich zo had afgespeeld. Er viel niets te bewijzen. Hij was het zelf die trachtte te slikken en het niet kon. Er was onvoldoende speeksel in zijn mondholte. Er was niets om door te slikken. Haar reactie was natuurlijk niet direct gekomen, het lichaam liet op zich wachten. Wat had zij toen gedacht? Had zij nog hoop gekoesterd? Het zweet brak hem uit. Hij had wel degelijk gevoelens, maar het had uren geduurd, voordat hij in paniek naar buiten was gerend, het huis was rondgelopen en met zijn vuist de ruit had ingeslagen. Het was begonnen en geëindigd met aanstellerij. En dit was nog maar het begin. Het onmenselijke begon nu pas. Hij moest zijn schrik cultiveren en uitdragen. Hij had erg met zichzelf te doen; met haar kon hij geen medelijden meer hebben. Zelfs zijn haat om het ongerief, dat zij veroorzaakt had, was aan niemand besteed. Hij diende zich aan te passen. Een eerste traan biggelde langs zijn wang, en bewees hem dat hij verdriet had; het er mee gepaard gaande gevoel was niet van de gewenste emotie te onderscheiden. Hij stond op en keek naar zijn meubels. Ze waren van hem, ook al hadden ze weinig waarde. Binnenkort zou hij opnieuw vrij zijn. Hij ontdekte dat de wereld van hem was. Er waren geen eigen normen meer.
‘Je bent een heks, Tamar,’ merkte Martin op.
Zij zag hem vragend aan en keek toen weer naar haar handen. Zij werkte door. Er was een grote zekerheid in haar vingers. Het was alsof zij zich niet vergissen kon.
‘Is dit witte of zwarte magie?’ vroeg hij zich hardop af.
‘Het zijn maar poppetjes,’ zei ze geringschattend.
| |
| |
De maan vulde de hal met een melkachtig schijnsel. Het bleek onvoldoende, en daarom hadden zij kaarsen aangestoken. De poppen die klaar waren stonden aan het einde van de tafel. Die van Morton stak met kop en schouders boven de anderen uit, een goed gelijkende demon; de stilte die van hem uitstraalde was meer in overeenstemming met de werkelijkheid dan het gebral van een levende Dan Morton. Heinz, het loodsvisje, had als pop geen hoge schoen aan en toch leek het ene been korter dan het andere... Jim, de zwaarlijvige...
‘Wie maak je nu?’
‘Dit wordt Antonio, oude Antonio.’
‘Waarom Tony?’
‘Er hoort toch een Spanjaard bij?’
Hij dacht daar over na.
‘Je bent zo aan de beurt,’ zei ze.
‘Wie nog meer?’
‘Bill met zijn Catalina,’ zei ze.
‘Horen die er dan ook bij?’
‘Ik zie ze altijd samen,’ zei ze verontschuldigend.
Hij vroeg haar niet wat het voor haar betekende. Haar opgewektheid bevreemdde en verontrustte hem.
‘Ik mis iemand,’ zei hij, zich afvragend wie dat kon zijn.
‘Vind je zeven niet genoeg?’
Toen wist hij het: ‘Tabe Borger, is dat niets?’
‘Nee!’ zei ze.
Haar afwijzing klonk zo beslist dat het hem onthutste.
‘Dat kan ik niet...’ zei ze.
Hij vroeg zich af waarom niet. Zij liet haar handen rusten en keek hem bezorgd aan, zich afvragend hoeveel hij wist. Zij wilde het hem niet vertellen, het was al zolang geleden. Hij had niets aan de feiten.
| |
| |
‘Je hebt gelijk,’ zei hij, ‘het is geen wraakoefening.’
‘Wat is het dan wel?’ Haar handen waren weer bezig.
‘Een bezwering.’
‘Moet Tabe niet bezworen worden?’ vroeg zij plagend.
‘Nee...’
‘Ik zie het meer als een grap,’ zei ze.
‘Het is ook een grap!’
Hij stond op en liep naar de open deuren.
‘Kom eens hier, schat...’
Zij ging naast hem staan.
‘Kijk eens naar je poppen...’
Dan, Heinz en Jim waren niet blind. Het drietal beheerste de gehele tafel. Hij wist, dat ze van klei waren. Hun agressiviteit was stompzinnig, maar daarom niet minder gevaarlijk...
Zij klampte zich aan hem vast, dankbaar voor zijn aanwezigheid, en liet zich door hem kussen op de mond. Hij begreep haar zo goed. Toen ze weer aan tafel zaten en haar handen weer boetseerden, bracht hij zijn gedachten onder woorden: ‘De aanbidders van Astarte ontmanden zich voor haar en ontvingen in ruil vrouwenkleren. Wat zeg je daarvan?’
‘Ik houd niet van een castraat,’ zei ze lachend.
Zij had gelijk.
‘Maar in de lente sterft haar minnaar: Attis, Tammuz, Adonis... Zelfs Jezus moest er aan geloven!’
‘Van mij hoeft het niet,’ zei ze lichtzinnig. ‘Blijf even zo zitten, dan maak ik je kop af.’
‘Hij heeft vele namen,’ zei Martin. ‘Hij heette ook Osiris. Zijn zuster ging in de winter de Nijl op en verzamelde de brokken. Het waren er dertien. Eerst vond zij zijn hoofd.’ (Hij verzuimde te vertellen, dat het geslachtsdeel door een vis was opgegeten.) ‘Daarna regeerde hij de onderwereld.’
| |
| |
‘Begint het al een beetje te lijken?’ vroeg zij.
‘Ik herken mijzelf niet, maar misschien ben ik het.’
‘Het lijkt anders sprekend!’
Hij keek aandachtig naar zijn beeltenis. Een innemend, melancholiek gezichtje. Was hij dat?
‘Ben ik veranderd de laatste tijd?’ vroeg hij.
‘Een beetje, niet erg.’
‘Kun je het zien?’
Zij gaf geen antwoord, maar werkte verder aan hem. Hij was nog te jong om oud te zijn. Hij veranderde voortdurend.
‘De voortreffelijke boogschutter was haar gemaal. Met zijn pijlen haalde hij negen van de tien zonnen naar beneden, toen zij allen tegelijk opkwamen en de aarde dreigden te verschrompelen.’ (Hij verzweeg dat Ch'ang-o of Heng-o, de vrouw van I, hem zijn onsterfelijkheid had ontfutseld en daarom haar toevlucht zocht op de maan). ‘De Azteken stelden, dat aan onze zon vier zonnen vooraf waren gegaan. Elk tijdperk eindigt met een catastrofe. Terwijl de Egyptenaren wisten: “Daar, waar de zon nu ondergaat, is hij al tweemaal opgekomen en daar, waar hij nu opgaat, is hij al tweemaal ondergegaan”.’
Zij luisterde, maar kon hem geen antwoord geven.
‘Onze zon schijnt nog steeds,’ zei Martin. ‘De Etrusken en de Kelten leefden ons verleden en gingen er aan kapot. De tegenstelling van waarheid en leugen voltrekt zich volgens de Avesta in vier perioden, ieder van drieduizend jaar. Volgens Zarathustra zou onze tijd het begin van het einde zijn. Het laatste oordeel verwacht men, al naar gelang...’
‘Hoe kortzichtig,’ zei ze, ‘na deze zon komt immers een andere!’
‘Tienduizend zonnen,’ zei hij.
| |
| |
‘Bah, vind jij de atoombom actueel?’
Hij lachte om het misverstand, maar zei ernstig, ‘Ik krijg belangstelling voor de avond- en de morgenster... Venus, Anahita... Quetzocoatle, de gevederde slang. Opwindend?’
‘Geloof je niet meer in de maan?’ vroeg zij.
Zij had zijn laatste toespelingen niet begrepen, maar de maan begreep zij. Hij zei: ‘We leven overdag, maar 's nachts geloof ik in de maan.’
‘Geloof je daar werkelijk in of is het een spel van je?’ vroeg zij. Hij herinnerde zich het visioen dat hij had gehad. Hij wilde haar niet verloochenen. Hij wilde geen compromis.
‘Ik geloof in jou, Tamar!’
Zij glimlachte vertederd. De pop van hem was klaar. Zij zette hem voor zich. Was hij dit?
‘Ik ben het maar eens,’ zei ze. ‘Ik ben gewoon een vrouw.’
‘Juist daarom!’
‘Moet er een pik aan die pop?’ vroeg zij, ondeugend lachend.
‘Alsjeblieft wel...’
Zij wreef wat klei tussen duim en wijsvinger en plakte het aan de onderbuik van de pop. ‘Er mankeert nu niets meer aan je,’ zei ze.
Hij bezag zichzelf naast de anderen. Hij was niet minder werkelijk dan zij, maar hij had in zichzelf meer plezier. Zijn beeltenis bond hem aan haar. Zij had hem los van zichzelf kunnen zien, en hij hield van haar.
Het was een openbaring. Steppenvolken droegen hun goden op de rug. Zo kwam eens Uitzilopochtli aan de macht. Mozes, Mohammed en Mao Tse-tung gaven de normen van andere luchtgoden aan en eisten gehoorzaamheid: absolute overgave aan Jehova, Allah, China. Hij was alleen met haar. De morgenster ging de opkomende zon vooraf en de maan blonk
| |
| |
nog aan de hemel. Misschien bestond de meest potente naam van God uit 72 letters, maar dit was de steppe niet, dit was niet de woestijn.
Dan Morton zei dat hij het een geslaagde grap vond; en dat meende hij. Heinz was het volkomen met hem eens, maar begreep niet waaraan zijn vriendin Hannelore zich ergerde: zonder dat trekkende been zou hij zich niet herkend hebben. Het meisje Kate vond het verduiveld knap en Brenda, de vrouw van Dan, vond het een aardige vondst. Jenny wantrouwde Jim, omdat hij afgebeeld was en zij niet: zij had de indruk dat hij iets voor haar verborg. Bill toonde zich blij verrast en Catalina voelde zich opgenomen in de gemeenschap van de vreemdelingen.
Antonio had zijn etalage leeggeruimd en er een poppenkast van gemaakt. Hij had alle reden trots op zichzelf te zijn, want zijn beeltenis deed niet onder voor de anderen. Hij verheugde zich in de warme belangstelling van zijn dorpsgenoten. Hij was een vriendelijke oude man. Tamar liet zich gelukwensen met de treffende gelijkenissen en Martin deelde haar triomf, hoewel enigszins verlegen met het resultaat. Iedereen deed alsof er niets gebeurd was behalve dit, en misschien was dat ook wel zo, want de poppen zwegen (zoals het poppen betaamde) en hun evenbeelden bleef niets anders over dan figuurlijk hun voorbeeld te volgen. Ze waren dus zeer luidruchtig en dronken veel.
De schrijver van dit boek kwam toevallig langs en werd uitgenodigd, aan de vreugde deel te nemen. Hij zat nauwelijks, toen Dan Morton opgewonden fluisterde: ‘Verdomd, daar heb je de antichrist!’
‘Waar? Waar dan?’ vroeg Heinz.
| |
| |
Aan de overkant van de straat passeerde Tabe Borger, op weg naar zijn vrienden Irving en Marjorie om het droevige nieuws mede te delen.
1 november 1962, San Carlos/Ibiza
|
|