Gedwongen vriendt(1743)–Félix Lope de Vega– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Roemvaarzen, op de gedwongen vriendt, Van Isaak Vos. HOe nu myn Zang-godin! hoe staat gy dus te klagen? Wat sluit de vuurschaar Gods, dat u zo treurig maakt? Heeft u de haat-godes, of Atrops iets ontdragen? Wat is 't dat uwe mondt een vloedt van laster braakt? Hoe zyt gy dus bekrapt, hoe zyt gy zo bekreeten? Wat deert myn Clio, ach! wat is u hier gebeurt? Dat gy dus schreiend'voor de deuren van 't vergeeten, En voor het Raadthuis van de Opper goden treurt: Is 't om dat Atrops u ontydig heeft ontdraagen Dien Vega die Madril, en d' Avondt-Vorst zyn stoel Vereerden door zyn Pen, zo hebt gy recht te klagen: My dunkt ik reets een deel van uwe droef heid voel. Maar zyt getroost Godin, de Moeder van 't vergeeten Zweeft eeuwig met zyn naam door alle eeuwen heen. De traanen die uw oog om Vega heeft gekreeten; Stremmen tot tongen, aan zyn heilige troffeen. De tydt genaakt dat uit zyn asse wordt herbooren Een Zon, die in de glans van d'eerste ziels verlust: En zoekt dat zelve spoor, kloekmoedig na te spooren Tot eer van Vega, die geen eeuw zyn glory blust. Zelfs de vergeetelheidt geeft aan zyn lippen over Den schier verwelkte naam van zynen voedtster-heer. Wat eeuw verpligt zich niet aan dees herbooren Rover, Of vlegt geen kranssen voor zyn welverdiende eer? Doorsnuffelende Vos, verduur vry alle eeuwen En hou de nydt verpligt aan uw volmaakte reên, Kom dwing haar uwe lof volmondig uit te schreeuwen; Als u Gedwongen Vriendt op 't hoog Toneel komt treên. L.D. Fuyzer. Vorige Volgende