vondt, is my de Geest van den verstorven doch eeuwig in heugnis levenden Madritsche Apoll, en grooten Spaanschen Poëet Lope de Vega Carpio opgewekt en herschapen door den kunstlievenden en yverigen Heer Jacobus Baroces, zweevende op Nederduytse wieken, voor myne oogen verscheenen, en al prikkelende zyn taalgenoot en rust benydende vrint, gedwongen, deeze zyne gedwongen Vriendt my over te dragen, om op onze Amsteldamse Schouwburg in Neder-duytse Vaarsen te doen herleven. Dewyl ik nu acht eenige stof bekomen te hebben, om dien vriendelyken bant, daar U E. my meê gedwongen, en aan U E. verbonden hebt, vaster te knoopen en te verbinden, zoo laat dezen Gedwongen Vriendt, neffens het oprechte hart, van uwen ongeveynsden en geenzins ontvreemde Vriendt, onder de Wieken uwer achtbaarheydt hunne toevlucht genieten. Indien'er iets in is dat u gevalt, het zal ons genoeg zyn, en onze moeiten zullen in wellusten verand'ren. Geen gefronst Voorhooft, noch dwarsgetrokken Oog zal oyt den yver van dankbaarheyt in my uytblussen, die door U E. ryp verstandt, en bezadight oordeel van dach tot dach meer en meer in oprechte liefde bloeyen zal. Wel aan ontfangt dan, waarde Neeff, bid ik andermaal, deezen Gedwongen Vriendt, tot teeken van ware en oprechte Vriendtschap van die, die U E. van harten wenst alles wat u hart tot tydtlyke en eeuwige welvaart zelfs wenschen zoude, en blyft altydt U E. willige en dienst-verplichten
Vriendt en Neef,
Isaak Vos.