De wonderlijke avonturen van Zebedeus(1925)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekendNieuwste bijlagen Vorige Volgende [pagina 224] [p. 224] Op een pauwoog-vlinder. Door 't licht kom ik aangedwerreld In doovende nazomerwereld, Luchtig gelijk een veêr En daal als een sprookje neêr, En wenk als een fabel op Met mijn gespriete kop. Als 't woord in een arme dichter Kom ik al voller en lichter; 'n Spraakloos, een roerend nietsje, Een vlammetje, beeldje, een ietsje, Dat monkelt en oogelt groot, Ruimtelings, ongenood. Ik weet niet hoe dat ik werd; 'k Houd wapperwijd uitgesperd 'n Flonker-donker verhaal: De runen en raadseltaal Van mijn ontbonden duister, Toen ik verstierf tot luister. Er zijn er die op mijn vlerken De teekens van tranen merken, Die in mijn stem'ge dracht Hervinden de toon der klacht, En aan mijn onwichtig zweven De naam van grillig geven. [pagina 225] [p. 225] Maar kom ik ter fleurige drempels Der woningen, blinkend van stempels, Spieglen tijds rijpen pronk Waarvan ik betokkeld vonk, Blijft menig bewogen staren, Zijn jeugd weêr aan voeld' varen. Wijl spreken zij doen tot het hart Mijn vleugels als avond bestard; Wijl uit hun stille vlam Een lonken plotseling kwam Als wijngloei, knoppen van rozen: Dat 's mijn metamorfose. Dan maken mijn vluchtige blaadjes Al wiegelend verliefde praatjes, Onttoovren stroeve lippen Geparel van tandentippen, En roemen purper gespreid Nachts wonderbaarlijkheid. Of dwalen mijn smachtende schijnen Door droomers en peinzende breinen, En brandt van mijn teêr fluweel Een glans op papier, in penseel, Een nagloed van zon en maan, Lustvol en troost-belaân. 'k Ben somber en ik ben vroolijk, Zwaarmoedig-ernstig en oolijk, Bloedwarm, vol van azuur, Een eindloosheid, kort van duur, Een gave, een gever, een schat, Een praler, 'n hemelsche fat. [pagina 226] [p. 226] Zoo ben ik; mijn feestelijk zwerven Leeft in de sfeer van staag sterven; Al mijn geluk, mijn rood, Zweemt naar het blauw van mijn dood En zwijmt op mijn wieken broos Als 'k klep bedoelingloos. Van woorden leeft enkel de zin, Van 'n bloem is honig 't gewin, En die mij werd gegeven; Dus ga ik weêr verder zweven, Dus volg ik slechts mijn natuur, Rol ik mijn tong uit en puur. Vorige Volgende