Proza
(1904)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend
[pagina 195]
| |
[pagina 197]
| |
In de Casa de HuespedesGa naar voetnoot1), welke Señora Leona tot padrona had, zou het op den avond na San IsidroGa naar voetnoot2) feest zijn. Toen het diner afgeloopen was en de eters weggeslenterd naar hun kamertjes, druk nog door al het praten dat ze gedaan hadden aan tafel, was de señora dadelijk in den comedorGa naar voetnoot3) aan den gang gegaan; ze had haar dik lichaam druk gemaakt, ze ging dribbelend rond, haar groote borsten klokkebengelden op en neêr in haar wit soepel jak, en klap, klap, gingen haar muiltjes op den grond, haastig en kort bewegend onder het duister van haar zwarte degelijke rokken. Toen al het eetgerij van de tafel weg was, ging ze de stoelen één voor één zetten tegen den witten kalkmuur, de zaal was toch al niet groot, mopperde zij; ze wilde alles zelve beredderen, ze had het heel druk met haar zware spierronde armen die van onder uit haar opgestroopte mouwen puilden, rood en vol van bloed. En als ze aandribbelde en een oogenblik staan bleef onder den lichtkring der lamp, dan kwam haar welgedaan gezicht stralen en glimmen als was het besmeuld door de pomade die glansde op haar kapsel; jong zwart haar nog, sierlijk geplakt om haar voorhoofd en om haar slapen, in een | |
[pagina 198]
| |
reeks van kleine krulletjes, 's morgens zoo éen voor éen gemaakt met al de ijdele zorgvuldigheid die Spaansche vrouwen geven aan haar knutseligen haartooi. Dan was haar wangengezicht licht, een beetje gehit door de haastigheid, en daarin doesde een klein rond neusje lodderig weg, tusschen een paar prikkelende oogjes die er steenkoolzwart uit boorden en boven een breed bloeienden mond, een paar slurpende lippen, omgeschulpt in hun geplooi, krullend tot twee donkere groefjes naar de hoeken, vaag onder het donsje van een teêr knapenkneveltje. Doch in haar kissebissige haast drentelde ze gauw weêr rond en snauwde ze tegen haar dochter Consuela die haar opgejaagd en verward in de voeten liep; van alle kanten te gelijk kwebde haar mond en zwermden en zwatelden haar hooge woorden; ze schold de oude dienstmeid die werkeloos stond te schemeren in het donker van de gangdeur, voor animalaGa naar voetnoot1), maar de meid bleef staan, de handen onder het blauwe keukenschort, eventjes geniepig lachend om haar dunne, ingevallen lippen. En al maar pruttelend had de señora toen de zware pootige mesaGa naar voetnoot2) dichtgeklapt, haar met een til naar achterover aangepakt en in haar armgespan genomen, het houten gevaarte tegen haar geweldigen buik opgebeurd, en zoo, met den bobbel op het tafelblad en de handen er stevig omgekromd, zeulde zij voetje voor voetje vooruit, stenend boven haar buik, schommelend met de tafel waarvan de vracht een donkeren spierslinger trok onder in haar arm. De tafel plompte neêr met een harden bonk, en de señora, doodaf, viel als een zwaar pak neêrgesmeten op den stoel die 't dichtst bij was. Consuela stond met de lamp in de hand niet wetend wat te doen. 't Licht door de wit-steenen lampekap om- | |
[pagina 199]
| |
laag gestuurd, viel op de onderhelft van haar bakvischachtig meisjesgezicht, liet de oogen in schaduw, maar gleed afstroomend langs den sluiken rok van haar daagsch japonnetje. Doch de moeder schreeuwde haar toe de lamp op het buffet te zetten. Por Dios, ze kon daar toch niet eeuwig als een kerkkandelaar blijven staan; er moest nog zooveel gedaan worden. Zij was alweêr overeind; de braseroGa naar voetnoot1) moest nog weg; was 't niet al warm genoeg na al dat eten. En met hetzelfde aangepak van haar machtige armen bukte ze naar den vloer, ze beurde den wichtigen houten ring met koperen bak vol gloênde asch den grond af en dribbelde er meê vooruit en gaf aan de kat die er zich bij te koesteren zat, een schopje met haar zwart-gepantoffelden voet; schrikspringend en met den staart in de lucht, hoepte het beestje voor zijn sjouwende en blazende meesteres de gangdeur uit en de keuken in. De señora bleef toen in de keuken, de comedor was in orde. De matte stoelen, alle vóor aan de zittingen vochtig donker geworden van het veel bezeten zijn en glimmend door het lange gerij der beenen, stonden langs de muren gedrongen, stijf, sportig en leêg, zielloos de gasten wachtend. Op het buffet, hoog zooals Consuela haar gezet had, in den hoek 't dichtst bij de deur, stond de lamp groengoud schitterend op het oude brons der fijn gefigureerde oliepeer; eenzaam brandde de vlam boven het stortbad van haar eigen licht. En 't was er omheen op de buffetplanken en waterglazen een stil en innig geglans, beweêrlicht door het snel opgeflikker der karaffen en waterglazen, die ondersteboven gekeerd om de stof, de planken vulden met het waterachtig donker van hun glaslichamen. Aan den anderen kant doesde de lichtcirkel der lamp over het deurgat heen tot in de gang en daar verschemerend, kwam dan terugkrommend op de eerste stoelen, maar liet het groote kale veld van den witten kalkmuur | |
[pagina 200]
| |
in de dun uitgespreide schaduw van het goudene lampgeschijn. Zoo was de comedor weggevaagd achter het weinige licht. In een hoek tegenover het buffet aan den wand geschoven, schuilde de tafel, en daar stonden nog meer stoelen onder de geluikte ramen, die overdag uitzicht gaven in het patioGa naar voetnoot1); twee schuine ijzeren bouten kruisten daar den wand, de luiken klemmend in het binnenzicht der kozijnen. De meid was even naar binnen komen sloffen; ze zette een karaf met glazen op een rood gelakt presenteerblad klaar op de tafel en slofte toen weêr heen, de handen dadelijk onder de schort. En in den wachtenden comedor was daar de klok het eenige levende ding, zooals zij zwart midden op den muur haar slinger heen en weêr stuurde, die dof-gloeiend glansde in zijn eeuwig gaan.
Van uit de keuken kwam in een wadem van warm water en lauwe etens-geuren, een door-elkander-slaan van vrouwenstemmen tegen elkaâr oppratend, een holderdebolderachtig gekijf, verbrijzeld door het geklikklak van steen slaande tegen steen, kwaad bewogen borden in een vaatwerk, het onverschillig gedoe der meid die almaar krieuwende, met de señora en Consuela den etensboel wegwaschte. Dan klepten er deuren in de gang, voeten stapten er, en stemmen zeiën: ‘buen paseo, buenas noches’Ga naar voetnoot2) Twee mannen gingen het deurgat voorbij, een er van pakte het licht op den witten handboord van zijn bewegenden arm. Ze bleven wat lachen in de keuken, kwamen weêr terug, zacht met elkaâr pratend. En even daarna kwam de stem der padrona hun weggaan nagalmen: ‘Non llegad esta noche tanto tarde, caballeros, vienen muchas gentes.’Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 201]
| |
Een jongensstem met den baard nog in zijn keel praatlachte wat terug; toen kwam de witgejakte padrona voor het deurgat staan; ze had de armen opgestoken als een wanhopende en almaar lachend, riep ze: ‘Si, si.... o, estos perfidos muchachos, o. o.. o... o!’Ga naar voetnoot1) Ze deed een paar stappen vooruit om beter verstaan te worden: ‘Si... si.... mujeres tambien, puedo asegurar a Ustedes!’...Ga naar voetnoot2) ‘Si.. si!’ herhaalde ze met de hand als een roeper aan den mond. ‘Volved pronto Señor Juan y Frasquetito’Ga naar voetnoot3) toen met een: ‘Toma!’Ga naar voetnoot4) smeet ze haar laatste woorden hun achterna: ‘Carmela va bailar!’...Ga naar voetnoot5)
Laat in den avond kwam Frasquetito binnenstappen in het gebabbel dat uit de open deur van den schemerenden comedor feestelijk hem te gemoet kwam. De lamp was voor mogelijke ongelukken blijven staan in de hoogte op het buffet. Er waren nog niet veel menschen en er moesten er zooveel komen: el caballero de abajoGa naar voetnoot6) nog en zijn vrouw, en de dokter, maar die zou wel laat komen, en dan Carmen nog die dansen zou, zeker, o ademas muchosGa naar voetnoot7). Zoo snoefde de padrona. Ze was nu deftig in het zwart. Prettig en zelfvoldaan blonk haar vet gezichtje in haar neêrgezegen zwart zijdene voornaamheid. Ze had al haar gouden ringen aan haar vingers, en boven op den knoedel van het hoog opgekamde haar, met een rijkdom van krulletjes als een vlechtwerkje op haar voorhoofd geplakt, was de speldeknop voor de mantilla pronkend als een gouden knikkerbal. Ze zat achterover, met de hand steun zoekend aan de zitting van den stoel, om meteen zoo haar ongemakkelijk lichaam een beetje te helpen verzetten. Zoo keuvelde ze met een ouden, | |
[pagina 202]
| |
deftig uitzienden mijnheer, een rijken wijnkooper, die voorover gebogen, deed of hij erg luisterde, op haar knieën keek, speelde met zijn zwaar gouden horlogeketting, aldoor gewichtig knikkend met zijn kaal en glimmend hoofd. - MireGa naar voetnoot1) daar was Frasquetito al... Caspita, hij had zijn guitarra bij zich,... en olé!... ‘musica y alegria!’Ga naar voetnoot2) jubelde de meisjesstem van Consuela uit een anderen hoek van den comedor. 't Was een lange slungel met een schonkigen jongenskop, een boersche verschijning, die met sloome beenen naarbinnen kwam. Hij was geboortig uit Huelva en beproefde hier in Madrid zich bekwaam te maken voor Toledo, voor de militaire akademie; want hij zou eenmaal officier zijn. Omdat hij nog zoo jong was en al zoo veel praats had, werd hij door zijn tafelgenooten, plagend, Fransje genoemd in plaats van Frans. Maar wat zou dat? Zou je dan denken dat Napoleon geen praatsmaker geweest was? Hoe wou je anders in tijd van oorlog de soldaten aanvuren? Geen beter dan hij kon uren schetteren over de Carolinakwestie, en stokstijf hield hij vol dat geen Pruisisch soldaat het uithield tegen een Spaansch, die, matig, uren kon marcheeren met pak en zak, op water en brood, en die bovendien allen valienteGa naar voetnoot3) waren Hij zat bij 't comidaGa naar voetnoot4) naast Dr. Avilar, die echt Castiliaan, deftig, bijna nooit iets zei, geen wijn dronk - Frasquito beweerde uit armoe - een donker ernstig man, overtuigd revolutionair, die dadelijk na den eten zijn diarioGa naar voetnoot5) uit den zak haalde en begon te lezen. Aan zijn andere zij zat 's middags een vreemdeling, een schilder, die in 't museum van het Prado copieën maakte | |
[pagina 203]
| |
naar Velasquez; hij noemde dien zijn amigoGa naar voetnoot1) en probeerde zijn weinigje Fransch aan hem te luchten. Overdag zat hij in zijn kamertje studentikoos sigaretten te rooken, waarvan hij er altijd een als een pennenhouder had zitten achter zijn oor en die 't vel van zijn rechterhandsduim hadden bruin gebrand, en tokkelde dan, lui met het hoofd tegen den muur, op zijn guitarra, de stores van het patio-venstertje neêr, zoo de uren doorlevend in het lommer der binnenkamer, soezerig in het gemurmel van zijn zwaarmoedige landsliederen. Maar soms leerde hij, en dan kon ieder in de gang van het kosthuis hem hooren leeren: ‘el padre.. le père. en... de las madrés... des mères... à la hya... à la fille.. las hermanas... les soeurs... of wel hij begon voor de zooveelste maal het begin van den ‘Télémaque’ op te dreunen: ‘Calypso ne pouvait se consoler du départ d'Ulysse’ omdat hij dat kennen moest voor zijn admissie. In huis deed hij altijd zijn guttapercha-boord af, dat was luchtiger, en dien lei hij dan om weêr wit te weeken in zijn waschwaterkom. Nu ook had hij het zich gemakkelijk gemaakt, thuis, zonder stijfheid aan zijn jongenshals kwam hij binnen, overdreven buigend met een gewilde snaakschheid. De señora vroeg hem of Don Juan nog niet kwam, hij bracht haar, ‘o este perfido muchacho,’ met een aardigheidje over vrouwen aan het lachen. Vervolgens maakte hij zijn compliment voor de dame die naast de padrona zat. Met zijn guitarra achteruit gestoken, langs de beenen strak gestrekt, stond hij, een troubadour op een oud prentje gelijk, zijn grimassen te maken voor de knieën der terugknikkende schoone. 't Was een mooie Andaluze, een jongere zuster der padrona, met de feestdagen over. Achteruit geleund zat ze op haar stoel, vol komend zoo met haar zwart glimmend corsage uit het mat-glanzende plooien- | |
[pagina 204]
| |
en krookengeschik der zwaar zijden japon, die overal over den stoel hing en bij elke beweging kraakte. Achter van haar hoofd, omdalend langs haar gave ronde wangen, vielen de plooien der uit de mode rakende mantilla; een gespin van kantrag omwolkte het ovaal van haar gezicht en een strooisel van fijne gaasbloempjes borduurde in de plooien en brokkelde over haar schouders. Ze bewoog de handen zacht in den schoot, wolkjes frischheid zoo opjagend naar boven met haar rooden, zacht wiegenden waaier, en kleintjes lachte haar mooie mond, terwijl ze verwonderd keek onder de loome oogleden vandaan naar den grappig doenden Frasquetito. Allen hadden schik in hem; de dentiste die op de tweede pisoGa naar voetnoot1) woonde, een luidpratende, zich veel bewegende man, een blonde Arragonees met roode wijnwangen, een goede vent al zag hij er wat bar uit, vertelde Frasquetito, met een gezicht dat bijna enkel snor was (twee dikke wreedharige snorbossen van een koperdraadkleur had hij als een valsche karnevalsknevel geplakt zitten onder zijn neus) bulderde bravo en deed zijn lippenvlaggen wapperen en trillen en sprong en reed op zijn stoel alsof de zitting ervan betooverd was. Consuela giegelde en riep den geestigen Frasquito bij haar te komen, maar juist had de dentiste hem bij den knoop van zijn jasje vastgekregen, dus knikte hij maar even naar haar om, koddig, met de hand op de plaats waar zijn hart zat. - ‘Buenas noches!’ zei Arturo, de man der señora en kwam witgevest in het lamplicht binnen. Hij zag bleek en lijdend, vermoeid en schuw school het blauw van zijn oogen in den belangstelling-vragenden kop. Hij hield zijn zoontje aan de hand, een mooi aangedrild kereltje, vier jaar ongeveer, gestoken in een wit uitstaand gestreken jongenspakje, met een brandroode sjerp er over heen. Het ventje stond er stijf in, naast de knieën van zijn | |
[pagina 205]
| |
vader, heelemaal in de schaduw van een buitensporigen wandelhoed, die als een kolossaal boomblad schuttend zich omboog over zijn kleinheid. Hij werd bewonderd. Consuela sprong op en begon haar broertje te zoenen en te knuffelen, zoodat de vader riep: ‘Hombre! je verkneukelt hem heelemaal!’ De kleine plakte zijn handje in het gezicht van zijn zuster, de gasten lachten om den bijdehanden Arturito. Pruttelend ging Consuela naar haar plaats, de hand aan de wang, kijkend met zwarte oogen, donkerder nog van den toorn, haar broertje na, die in de laagte van stoel tot stoel ging op aanraden van zijn dikke mama. De vader was in zijn mooie houding bij de deur blijven staan, leunend op zijn wandelstok, wachtend om zijn jongen zelf naar bed te brengen. Maar Frasquetito was naast den extrangeroGa naar voetnoot1) gaan zitten die ook gevraagd was. Hij vond dezen met zijn rug tegen de tafel, zeker in zijn hoek. 't Was een klein persoon, een beetje stevig, een beetje rossig, een bril op zijn neus, een man die zich blijkbaar vreemd voelde en stil in zich zelven voortleefde. De eerste dagen dat hij in de Casa was, hadden de studenten getracht een loopje met hem te nemen; 't scheen dat hij er niets van gemerkt had. Frasquetito voorop, deed zijn best; zij spraken vrijuit over hem, in de zekerheid dat hij 't wel niet verstaan zou. Hij gaf zich dan ook al heel weinig moeite; meestal bracht hij aan tafel een boek meê, lei het naast zijn bord en las er uit tusschen het kauwen door. De eenige met wien hij soms wat praatte, was Arturo, die wel Fransch sprak, maar die at meestal niet meê of kwam pas bij het dessert. Arturo was telegrafist; hij was vroeger, evenals de studenten, slechts kostganger geweest, maar nu sinds eenige jaren leefde hij met de padrona die weduwe was. De kleine | |
[pagina 206]
| |
Arturo was uit hen geboren. Maar men nam in 't huis niet veel notitie van hem. Frasquito had den schilder al gauw verteld dat hij onder de plak zat, en dat hij een zwakke man was en dat die vrouw zijn geheele gestel had ondermijnd. Maar zonder die inlichting had de vreemdeling zelf veel kunnen zien; alle dagen hoorde hij het paar twisten en het stemmetje van den telegrafist ondergaan in het forsch-ademend gepraat der padrona. De heeren aan tafel maakten onder elkaâr gekheid om 't geval. Don Juan wist zeker dat zij van Arturo genoeg had, Doctor Avilar goed aankeek, maar die zou zich wel niet zoo gauw laten inpalmen... och wat, een vrouw was altijd sterker dan een man... en Consuela, haar dochter.... maar die was ook niet zoo onnoozel als ze er uitzag.... had Don Rafaël niet gezien dat ze zich door den brievenbesteller op den mond liet kussen, achter de deur. En ze vonden dien altijd lezenden schilder ‘demasiado franco,’Ga naar voetnoot1) niet beleefd genoeg, vervelend, en ‘bruto como todos los temperamentos del Norte.’Ga naar voetnoot2) Doch op een goeien dag had de vreemdeling zich in eens met een kort gezegde in hun spreken gemengd; ze waren er beteuterd een oogenblik van, verlegen dat hij hun gesprek begreep, verbaasd, waar hij toch, Caramba que cabezaGa naar voetnoot3) dat Spaansch vandaan gehaald had. Dr. Avilar had plots opgekeken toen boven zijn krant vandaan en geschaterd had hij van uit zijn zwarten snorbaard met een ongewoon kort harden lach. Na dien tijd werd de schilder ontzien en was het ijs gebroken; Frasquetito vooral, beschaamd geworden, noemde hem nu zijn ‘amigo’ vroeg de uitspraak van moeielijke Fransche woorden, deed zijn best te bevallen, was niet zoo snaaksch meer jegens den vreemdeling. De gezelligheid in den comedor werd telkens grooter, | |
[pagina 207]
| |
er kwamen immer nog gasten bij. Zoo pas was het de mijnheer van beneden geweest, een nietige man, die achter zijn statige vrouw aanging, een bleeke Madrileña. Omdat ze toch de straat niet over behoefde te gaan, kwam ze zonder hoed, ongekleed in een havanabruin huiskostuum met een groote poef van achteren. Nu was het de huisgenoot Don Juan, die staakrecht door de deur kwam, in de puntjes verzorgd, zoo hij kwam van de paseo; 't was een Aranjuees, doctor in de rechten, die in Madrid zijn carrière zocht, royalist als Frasquetito en een politiek twistzoeker met Dr. Avilar. Maar zijn groote passie, dat waren de toros. Zondags aan tafel, na elke corrida, overstroomde hij de eters met zijn verrukt-zijn om een mooie overwinning of met zijn luidruchtige kwaadheid over het mislukken van zijn geliefd genot. Hij groette beleefd, maakte zijn compliment voor de Andaluze, en, mooie man, praalde hij voor haar met zijn witte tanden, die aaneengesloten blonken als het gebit van een neger tusschen uit zijn zwarte en zuiver geknipte knevel en puntbaard. Frasquetito vertelde dat hij een vrouwengek was, die allerlei buitenkansjes had. Juan bleef bij de Andaluze zitten praten, almaar bevallig, spitsend aan het puntje van zijn baardje, of onder het causeeren dóor knipte hij met den langen nagel aan den pink van zijn witte rechterhand. Bij den stoel van den dentiste was een kleine opschudding, de mijnheer van beneden weigerde met ‘muchisimas gracias’Ga naar voetnoot1) de hem aangeboden plaats, maar de señora gaf van uit haar hoek hard lachend raad; de dentiste liep weg, drentelend ging zijn rustelooze vroolijkheid van den eenen hoek naar den anderen. Langzamerhand geraakten de gasten op hun gemak, de comedor begon te gonzen van gezelligheid. Frasquetito had herhaaldelijk willen praten met den extrangero, maar | |
[pagina 208]
| |
't kon niet vlotten. Zijn buurman, afgezonderd in zijn hoek, bleef of hij iemand wachtte, stiller en stiller geworden in dat rondgezwerm van vreemde spraakgeluiden, van veel woorden niet tot hem gezegd, aanspoelend in zijn ooren, veel woorden die hij niet verstond. Hij hoorde het lispelen om zich, rustloos als het gezwatel van bladeren in een boom, een gegons als een ruimtewind van geheimen vol, een loom lippengebabbel als van water dat eeuwig loopt, vertrouwelijk gezeur en geleuter gaande van mond tot oor; maar opschietend als vinnige visschen uit 't vlakke water van 't gefluister, kwamen tot zijn bevatting de hooger gezegde woorden in het gehinnik van het gelach en het geklank der taal, wanneer een bedoeling natrilde in het levende geluid; hij hoorde het uitsissen en uitzeggen, hij zag de woorden aankomen van achter de gesloten tanden, het optillen van het lippenvleesch en buitjes van spathagelend geluid den mond uitgaan, scherp als een gezegde hoon uitgestooten, dan als met een beet afgeknapt, nijdig. En stemmengegrom kwam overal vandaan, klanken opdoemend als uit de diepte van den buik, een kelderachtig geknor gorgelend door de keel, wanneer uit den wijd opengeganen mond een woord kwam met de zware Arabische jotaGa naar voetnoot1), die als een stuk Noordsche ernst gromt door het gesuizel van de zuiderspraak. Stil zat de vreemdeling, verloren in dat wonder van een gesproken spraak en meêdrijven liet hij zich op dat groote mysterienmeer, dat hij om zich hoorde ebben en spoelen al breeder en zwoeler, een geluiddrang die de wanden zou uitzetten, te groot geworden voor den comedor. Een waas van vocht begon te nevelen in zijn dichte oogleden, als een vlies cirkelde het zich voor den oogbal; hij voelde de saâmdrukking der pupil en de rimpeling boven de brauw, als wanneer hij zich tot kijken moest inspannen, tot turen zijn oogen vernauwde. Toen was 't | |
[pagina 209]
| |
een oogenblik of alles wat hij om zich wist, schijnen kwam binnen in de luiken van zijn oogen, verinnigd en vereenvoudigd. Maar Frasquetito begon zijn snaren aan te slaan en ‘musica, musica,’ joolde de meisjesstem van Consuela uit een hoek van den comedor. Hij keek op. Een valscherm van licht gelijk, sloeg de lamp in zijn oogenzien, hoog, als zwevend boven den vloer; en langs den witten schemerwand zag hij de donkere menschen zitten, zwarte spoken, vaal-lampzwart, met handen en koppen begloeid van een doovig rood; in het natte oogwit spritste het licht en er was naglimmend gefonk in hun gouden sieradiën. Ze zaten allen stil, leunend naar elkaâr nog, half pratend naar elkaâr nog, in onbewuste spreekbewegingen gebleven, onderbroken in hun gesprek door de eerste akkoorden der guitarra. Over den vloer, tusschen de stoelen vandaan, zag hij de poes sluipen, stil-donker levend op het strak wachtende plankenveld, dat tusschen hem en de menschenrij kaal en leêg lag, doorploegd met stijve naden en met de bloemen van het nervige hout. Maar bij den ingang der deur was de lichtcirkel van de lamp rossig op den grond en daar midden-in stond op de voeten wijd vaneen geplant, maar hoogerop leunend tegen het buffet vol glazen, de dentiste in zijn leverkleurig pak, lachend uit zijn wijnrooien kop, met het licht brandend in zijn geel haar en in zijn vlamkleurige snorren. - ‘Cantemos, cantemos!’Ga naar voetnoot1) daverde zijn stem. - ‘Olé, olé,’ schreeuwde Consuela dadelijk klaar; ze begon in de handen te slaan. - Quien sabe cantar el flamengo?’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 210]
| |
- ‘La señorita.’Ga naar voetnoot1) - ‘Don Juan.’Ga naar voetnoot2) - ‘Excusame Usted.’Ga naar voetnoot3) - Si, si.’ - ‘Toca, toca, Frasquetito.’Ga naar voetnoot4) Allen riepen tegelijk. In het gehaspel der stemmen stemde Frasquito zijn guitarra die hij als een kind op zijn schoot had, de hals stak hem hoog boven den schouder uit. Arturo, die zijn zoontje had naar bed gebracht, kwam weêr binnen en nam den stoel naast Frasquetito. - ‘Venga par aqui, caballero!’Ga naar voetnoot5) stoorde bevelend bijna de soldatenstem der padrona; ‘aqui, par aqui, riep ze met de hand op de zitting van den stoel kloppend, die nu ledig was aan haar zij. Boven het klankgat van zijn guitarra gebogen loopend, den jukbeenigen kop schuin, den jongensmond open, verstrooid door aandacht, luisterend naar het timbre van het geluid dat zijn hand uit de snaren tokkelde, zoo liep Frasquito over naar den stoel aan den anderen wand. En de comedor was geheel stil geworden van menschengepraat; de klok tikketakte met klein droog geratel boven den jongen, die het zich gemakkelijk maakte, zoo hij dat in zijn kamertje gewoon was. Hij schuurde met zijn hoofd langs den muur om een goed plaatsje te vinden. De Andaluze, die zingen zou, kwam op uit haar behagelijke keuvelhouding met Don Juan, leunde naar den kant van den speler om beter met hem samen te gaan. - ‘Un momento,’Ga naar voetnoot6) vroeg deze. Hij wrong een paar der schroeven boven in het schopje | |
[pagina 211]
| |
aan den zwarten hals van zijn guitarra nog wat vaster, ze knerpten onder het weêrgestreef der snaren die wit voorbij het donkere klankgat zich spanden, vervolgens beproefde hij nog even met zijn duim, de toon zoemde, toen lei hij het hoofd achterover. - ‘Pronto, que tocar?’Ga naar voetnoot1) - ‘Un tango, un tango!’ riepen drie, vier stemmen. - ‘Bueno, un tango.’Ga naar voetnoot2) En als het geluid van een gong in een oostersch huis begon het. Zijn hand, slap in het polsgewricht, flapte heen en weêr, met slierende vingers sloeg hij de snaren over. Het klaagklankte en trilde uit den hollen buik van zijn instrument, ernstig en zwaar, den toon van een violoncel nabijkomend was het snaargeluid, en het weende en zoemde na als het sterven van een gongslag in een oostersch huis. En meteen daarop, hoogkeelde de Andaluze een aanroependen tweeklank uit, den verren kreet van een dwaler in de bergen geleek het, toen ze zong: Ja - - - a Ja - - - a.
- ‘Olé, olé! blèrde Consuela weêr, ze sloeg de handen holklappend op elkaâr, hard bij de guitarra-tonenreeks beginnend die dadelijk volgde op den aanroep. Joedelend neuriede de Andaluze er bij meê: | |
[pagina 212]
| |
De uitpsalmende klank zieltoogde, zwoel, veel geluid in zich dragend, donker, en ging toen dood. 't Was even stil, toen begon de guitarra opnieuw. Frasquetito's hand ging streelend nu over de snarenbaan, met loomen greep, gedachteloos, zooals een mannenhand streelt over vrouwenhaar. En onder het liefkoozen van zijn dwalende vingers, zwol weg een zwerm van week tonengebruis, soms met een klein waterhelder opgetokkel van de duimsnaar aan het einde; een groot rumoer van veel ver trillende peessnaren was het, vaag als vliegende insecten in heiren gonzend, treurig als het zwaarmoedig gestem van oosterlingen klaagzingend door hun neus. 't Was of de speler met zijn dichte oogen zichzelven er mede sussen wilde tot den slaap, zoo gedoofd was 't geluid en de rust die er uit op zich drong. En voor dat achtergeluid van dommel en droomen, geluidjes aan elkaâr, zooals de gebronsde kleurtonen gebonden zijn in een oud wandbehang van arabesken vol, tjingde het hooge nootje van den duim als een goudzonvonkje op een hoogsel van het ornament en stemde het levende liedje dat de Andaluze met een zachte altstem zong: Un mar de pe - nil - las ten - go. - - - - -
Un mar de pe - nil - las ten - go,
In el - fon - do - de - mi al - ma,
Cu-an-do su - be la ma re - a.
| |
[pagina 213]
| |
Ni - ño de - mi co - ra - zon.
Cu-an-do su - be la ma re - a De - los o - - jos sa - le el a gua
Cu-an-do su - be la ma re - - a - - - de - los o - - jos sa - le el a guaGa naar voetnoot1)
Het gezang zweeg, uitsuizend in het geschemer van den comedor. De Andaluze zakte gemakziek in de plooien van haar japon terug, terwijl Frasquetito voorovergekomen, met grootere aandacht nog in de snaren greep, als een echo de laatste maten naämend van het gezongen lied. Stil stierf onder zijn handen het akkoord, sober als vaak het gebaar is waarmeê een mensch een droefheid besluit. - ‘Brava, muy bien, bonita’Ga naar voetnoot2) schreeuwden de gasten. De dentiste draafde naar de tafel, schonk zich een glas | |
[pagina 214]
| |
water, draaide lollig de punten van zijn snor met het vocht op en ging naar den hoek waar de señora troonde. Daar werd het druk. Don Juan maakte er complimentjes aan de señorita over haar mooie stem. De wijnkooper praatte bedaard en fatsoenlijk met de madrileña, terwijl haar man nietig en wezenloos op zijn stoel zat. Met halven toon tokkelde Frasquetito voor zichzelven. - ‘Il joue très bien le flamengoGa naar voetnoot1) ce garçon,’ zei Arturo tot den schilder. - ‘Si, si, ça sonne bien.’ - ‘Et ça vous plaît?’ - ‘Beaucoup.’ - ‘Savez-vous, hernam Arturo in zijn nationaliteitsijdelheid geprikkeld, hij draaide op zijn stoel bij, ‘savezvouz, c'est absolument espagnole.... e. (Hij hield ervan, wanneer hij Fransch sprak, de woorden wat te liefkoozen.) ‘Ce sont des airs très antiques.... d'origine arabe... ça nous est venu des Maures.’ - ‘Aha!’ - ‘Oui, ging hij voort, met een fijn mondje, een weinig doceerend, een beetje van uit de hoogte pochend: “Oui, de chanter et de jouer le flamengo, c'est bien difficile.... Ça ne s'apprend pas à l'école, comprenez-vous, cette musique est toute de tradition vocale.... C'est comme l'art de taureau, on naît avec cela.... il faut avoir.... Cómo se llama,” hakkelde hij, het fransche woord in zijn hoofd zoekend, “como se llama?.... il faut avoir.... la gracia”Ga naar voetnoot2) comprenez-vous?’ - ‘Oui monsieur, je comprends, le don.’ - ‘Preciso.... le don.... oh, comme j'aime le français.... Moi, (hij zei dat, als had hij den mond vol aan | |
[pagina 215]
| |
het woordje) moi, je voudrais vivre toujours à Paris.... oh, Paris, oui, monsieur, Paris.’ - ‘Vous connaissez Paris?’ vroeg zijn buurman. - ‘Pas encore.... mais, j'espère.... écoutez monsieur,’ vervolgde hij geheimzinnig, ‘je suis en train de faire une grande découverte.... une invention, vous comprenez?.... je rêve, oui, monsieur, je rêve un nouveau système télégrafique, ce sera pour la grande exposition!’.... De ander keek hem in de afgematte oogen en hij vond hem bijna onnoozel met zoo te bluffen, want in zich zag hij hem dadelijk terug, 's avonds laat nog, tot overmiddernacht, zittend aan de tafel in den comedor, in zijn witte hemdsmouwen onder de lamp, bezig met het calligrafeeren van statistieken voor zijn dienst om een sigarettenduitje te verdienen. Hij zag hem weêr knutselen met liniaal en pen, van allerlei soort lagen ze voor hem, pennen voor rondschrift, voor groot en klein, en voor de zwierige krulletters die door ieder in huis oprecht werden bewonderd; maar hij zei niets, naast hem wond de man zich al meer en meer op, met veel ah's en oh's. - ‘Ah, si vous voulez, je vous montre demain tous mes préparatifs.... au bureau.... mes chefs me tiennent en grande considération, vous savez.... o, comme je serai heureux à la fin de quitter Madrid.... cette vilaine ville.... qui m'étouffe, qui m'ennuie.... soy cansado de Madrid, mucho.... mucho!’Ga naar voetnoot1) Door zijn fatterig gepraat was een wrok komen trillen, en als een paard dat opmerkzaam de ooren spitst op het fluitje van zijn menner, begon de extrangero te luisteren naar dat levende geluid; want naast hem sprak Arturo al drukker, zijn borstlijdersgezicht gloeide op de koonen, af en toe moest hij kuchen en zijn weekblauw oog werd nat. ....... ‘Je voudrais vivre loin de Madrid, à Paris, | |
[pagina 216]
| |
ou.... n'importe où.... mais loin d'ici. Madrid me fait mourir. O, si j'étais riche.... j'irais vivre à la campagne, seul avec mon petit, loin, bien loin de cette vilaine maison. Voyez-vous, vivre dans un beau pays.... avec beaucoup d'arbres... avec une grande verdure, toute peuplée d'oiseaux.... le matin nous chevauchons à travers bois, le petit et moi, nous mettons le fusil à l'épaule, ou nous pêchons à la ligne, si toutefois le désir ne nous prend de monter en l'air de gros cerfvolants,Ga naar voetnoot1) tout de papier d'or, brillants au soleil.... et despuesGa naar voetnoot2).... hij klakte met den mond.... bien manger et bien dormir dans notre petit château... - ‘En Espagne’ moest de andere spotten. Maar zijn buurman hoorde het niet, opgegaan als hij was in zijn luilekkerlandachtige fantasie. - ‘Et en hiver.... j'irais m'amuser à Paris, passer mes jours au café à lire des journaux.... et mes soirs au théâtre ou mieux encore, avec de jolies femmes... mon petit aura de bons instituteurs, ça sera parfait.’ - ‘Musica, musica!’ 't Was Consuela weêr die uitjuichte boven 't gegons der menschen en boven het getokkel der guitarra waarin Arturo's stem zich wiegde; ze was opgesprongen en had den dentiste om het middel gepakt, klaar tot dansen. Maar ze moest als gekastijd weêr naar haar plaats; want ‘'sta quieta, mujer!’Ga naar voetnoot3) galmde, bang voor te vroege drukte, de padrona van uit haar hoek. Als het geblaat van een geit sleepte ze de laatste lettergreep in haar mond na. - ‘Comme elle crie cette femme,’ minachtte Arturo, | |
[pagina 217]
| |
en even daarna: ‘ah! attention, nous allons chanter une ronde.’ Juan zat al naast de guitarra te wachten tot hij moest invallen. Hij sloeg de maat met zijn hand tegen den kant van zijn stoelzitting, bij gebrek aan een stokje. Beverig kwam de aanroep, toen 't olé, olé en het kletsende klappen van holle handen. Improviseerend begon hij, onderweg de woorden schikkende naar de melodie, almaar door bevallig zat hij, als een hond die mooi opzit, een zingende mooie man: A una piedra de la calle
Mis penas lo conto yo....
Zoo zong hij, keurig, met een vrij zuivere tenorstem; maar voor het donkere geklank der guitarra verwaterde zijn aanstellerig gevibreer, zwak en toonloos werd het als een slappe kleur op een grond van goudgloed. Como serian las penas....
Onder het zingen van zijn liedje, schudde hij aldoor het hoofd in kleine korte rukjes, zooals de flamengozangers van beroep dat doen, wanneer ze al zingend, met een gebaar van vrijheid en onafhankelijkheid het hoofd achterover gooien in den nek; Niña de mi corazon
viel hij wat hooger uit. Como serian las penas,
Que la piedra se partio.Ga naar voetnoot1)
Hij keek sentimenteel-smachtend even naar de Andaluze om; toen gonsde de guitarra alleen. | |
[pagina 218]
| |
Allen vonden het liedje prachtig. Juan ging de señora zeggen dat 't haar beurt nu was. Ze liet zich niet bidden. Zonder voorover te komen, lui blijvend in haar donkeren hoek, begon ze. Dommelig kwam haar stem de schaduw uit, evenals 't gekoer van een doffer rolde het zangetje uit haar overvloedig vleesch.... Madre de mi corazon....Ga naar voetnoot1)
Haar mond ging bijna niet open. Ze zong haar zuchtend liedje met een stemmetje dat ze teeder en zacht wist te maken voor de gelegenheid. En een luid bravo bekroonde haar, van alle stoelen stegen de bijvalskreten. Ieder moest zingen, daar hielp niets aan. De dentiste, altijd vol grappen, schaterzong met veel gebibber van zijn snor en midden in de zaal druk gesticuleerend, ‘over de tanden van zijn hart;’ zoodat de menschen dol aan 't lachen sloegen. Maar de oude wijnkooper verontschuldigde zich, stribbelde 'tegen: ‘No, no, dispénseme Usted, no sé cantar yo,’Ga naar voetnoot2) maar t hielp niets. ‘Canta, no importa - fa nada, canta... Usted como nosotros.’Ga naar voetnoot3) Hij kuchte, bedacht zich. 't Scheen dat hij niet te improviseeren wist; hij waagde dus maar een liedje dat hij onthouden had van een café flamengo, een verdacht mopje, een beetje dubbelzinnig. Arturo stootte zijn buurman even aan, ‘comprenez-vous,’ terwijl de mijnheer zong met zijn versleten, als verroeste stem. 't Werd nog al goed opgenomen. De pret maakte vergevensgezind; de mannen hadden er pleizier van, Consuela durfde er hardop om lachen. De señora schudde: ‘o este perfido hombre.’ | |
[pagina 219]
| |
Daarna zong Consuela, met haar hoog meisjesorgaan blèrrend zoo hard ze maar kon, verrukt zich zelve zoo te hooren, te kunnen gillen zoo hard 't haar lustte. Ze klapte met haar handen, tripte de maat met klakkenden voet, terwijl haar mond in 't zingen opgespalkt, donker gaapte. En Frasquetito sloeg en tokkelde, onverschillig naar het scheen voor wat de menschen zongen, geleund tegen den wand in het schemerlicht, koppig, met dichte oogen begeleidde hij den een na den ander. De madrileña volgde, ze zong een onverstaanbaar liedje, onhoorbaar bijna, schuw, vreesachtig als een zucht die den mond niet uitdurft. De guitarra klankte toen alleen. Het klagen der maten kwam vol in stroomende modulaties van de snaren af; onder de grijpende hand van den jongen vandaan, huiverde en weende weêr de oude melodie, met zijn echten toon als van oud goud. 't Was als een doodgaan van vreugde, een uitruisching in smart, gemijmer van gelatenheid die uitbreekt weêr in smart, terugkeerende opborrelingen van leed, leed keerende tot leed, dat zoeken gaat in oude smarten, wetend dat er vreugde te puren valt uit pijn. En in de ooren van den extrangero kwam dat intense rhytmen-geween zonder het leêge spel der woorden; herhaaldelijk was het komen vallen tot in zijn ziel als een regen van neêrdruppelend verdriet. En het gezegde van Arturo: ‘Ça nous est venu des Maures,’ was in hem teruggekomen en soezend was de herinnering verschenen aan een schilderij, ergens gezien, bruine mannen leunend bij een duinrand; ze keken melancholisch over zee, over blauw water heen, uitziende naar een verre, verloren kust. De melodie klaagde: een gedachte vlotte er meê zijn denken binnen, een ergens gelezen frase over de grootheid der kunst, troosteresse en wreekster van een volk dat om zijn verloren erfgrond treurt. | |
[pagina 220]
| |
De zware maten weenden. Frasquetito geen stem hoorend, sloeg zijn snaren forsch, en in de verbeelding van den schilder kwam toen binnenrijden een wit-gemantelde moor, 't hoofd hoog op den ranken hals. Recht stond hij in de stijgbeugels boven zijn witten hengst. In den donkeren kop waren de oogen zwart, schroeiend van haat, en zijn smalle lippen waren wrokkend dicht, strak van 't geweld om het niet uit te kreunen. Hij had zijn handen op zijn borst berustend in gebed gekruist, maar de vingers krompen en woelden in den witten burnous. De maten vergingen; in de fantasie van den schilder ontstrakte het gelaat van den moor; hij boog het hoofd, zijn mond ging open als een granaat die rijp splijt, terwijl hij prevelde het begin en het besluit van zijn fanatisme: ‘God is groot.’ Een gezang stemde weêr samen met het gebruis der guitarra, en de vreemdeling peinsde er over hoe mooi het was dat dit mooiste leven van een doodgegaan volk, van een uiteengejaagde populatie, van een samenleving tot nomaden verbrokkeld en toen gestorven, als een camée gesneden, in harden steen bewaard, gegrift bleef in de logge stof, in de trage bevatting van een vijandig volk. Ja, machtiger dan macht, dat mooiste leven van een volk, zijn kern, zijn ziel. Hoor, hoe de adem nog leeft waar de borst lang reeds stierf, levender dan het leven, een niet te smoren stem, een niet te dooden natuurgroei, dat groeit, dat groeit, dat laat zich niet delgen. 't Zaad is er, de grond wordt er van bevrucht en men weet niet hoe. Vliegt het op den slag van den geweldigen wind, wordt het aangedragen in de bekken van zwervende vogels? 't Doet niets. 't Zaad is er, en 't valt en kiemt en 't schiet wortel. Roeit het uit hier, 't baat niet, want 't komt elders op, dat groeit, dat groeit, voortvegeteerend, almaar, almaar, in den mest van rotte en halfvergane aardstof. Luisterend zat de vreemde man, spinnend zijn gedachten in het geroes der snaren; maar in den roodenden schemer | |
[pagina 221]
| |
van den comedor viel weêr een gongslag en naast hem steeg de aanroep; als een cikadenzwerm gonsde het snarenleven, de lange maten zoemden met hun donker geluid als van een violoncel; Arturo zong en improviseerde: ........
Hyo de mi corazon,Ga naar voetnoot1)
Hij had een goede stem, wel wat zacht, maar hij wist dat hij graag gehoord werd. Voor het gat der deur schemerde de luisterende meid, de handen onder de schort. Ze ging op zij, plaats makend voor een jonge vrouw die in het lamplicht naar binnenkwam. - ‘Olé,’ blèrde Consuela, die om den hoek der deur zat. - ‘Buenas noches,’ zei Carmela, zacht groetend om niet te storen. - ‘Buenas noches, señorita,’ riep de padrona hard door de muziek heen, ‘cómo esta?’Ga naar voetnoot2) - ‘Gracias, que Dios conserve la salud à Usted.’Ga naar voetnoot3) .... De muziek brak. Frasquetito opende zijn oogen, zijn hand bleef op de snaren stil. Arturo, gestoord, zat boos met een gekweld gezicht. Carmela ging recht door naar de señora. Slank, hoog op de beenen, schreed ze in een leuk, onverschillig, op de heupen schommelend voortbewegen. Ze liep met het hoofd in den nek als was het zwaar van het haar, dat gelijkend aan een Japansch kapsel hoog was opgemaakt en met naalden doorstoken, goedkoope spelden met knoppen van zwart glinsterend glas. En haar slankheid rekte zich nog door het sluike van haar kleedij, een rood tricot was gespannen om haar dunne meisjesachtige armen en om den vaasvorm van haar buste die bijna borstloos scheen. | |
[pagina 222]
| |
Onder het smalle middel hing de tricot met kleinen val over de hooge heup, over een zwart satijnachtigen rok, die glad en strak voor den schoot, naar lager met dwarse strijkplooien de knieën drapeerde. Telkens bij het gaan drukte daar zich het volle been in af: onder de knieën strekten zich de plooien dan, die naar achteren verliepen, opgenomen werden in een hooge poef, een groote ‘queue de Paris,’ statig als een wippende hanenstaart. Lange banen zakten uit de poef neêr, guirlandeerend achter tegen de dijen. Angstvallig paste het kostuum om haar vormen, haar hals schoof uit een wit plooiseltje dat tot dicht onder de kin, als geregen, haar lichaam wegsloot. Maar overal, en door de strakke tricot en door het plooienstel van haar rok, liet zich het zuivere lichaam volgen, men kon haar naakt zien gaan in het omhulsel der stof. Om den pols van haar linkerhand hing wijd een breede vergulde bracelet met een rinkelend kettinkje er aan en een straal zwart glazen knoopjes streepte vóor over haar buste, als een regenstraal van drupjes. Zij ging bij de padrona zitten, die haar een stoel toeschoof. Na den zang waren de gasten luidruchtiger geworden en in groepjes tot elkaâr gegaan; bij het buffet onder het licht stond Arturo, de guitarra in den arm; hij kibbelde met Frasquetito over moeielijke grepen. Vol belangstelling stond de dentiste er bij, zijn haren stekelachtig overeind, omdat hij er altijd met zijn vingers doorheenstreek en zijn snorren bibberden, bekantlicht door de lamp, in het getril van zijn praatgragen mond. Af en toe gonsde uit hun midden, als een vierde prater, het gezoem der guitarra. Bij het deurgat, nog in den lichtcirkel, keuvelden Don Juan en Consuela; zij snoepte almaar door gebrande boontjes uit haar zak en knabbelde die op tusschen het praten door. Maar, van het licht af, in den donkeren hoek, zaten de drie vrouwen; de roode tricot van Carmela was er stil kleurend midden in het zij-zwart der japonnen. Zij | |
[pagina 223]
| |
sprak weinig, nu en dan een woordje met de Andaluze. Rechts van haar leunde de padrona weêr lui achterover, maar haar gezicht stond strak, alle plezier was er in eens als op bevroren geraakt. Den korten wand langs dan, volgden de twee oude heeren; ze hadden het blijkbaar over politiek, want telkens kwamen de woorden ‘gobierno’ en ‘republica’Ga naar voetnoot1) boven hun twistgepraat uitspringen; de oude mijnheer, wiens kaal hoofd een groote vage lichtplek in den schemer was, schermde met zijn armen, gedroeg zich druk en ondeftig in zijn opwinding. De madrileña verveelde zich opvallend, de extrangero zat alleen. Maar de dentiste, wien alles te lang scheen te duren, ging de señora vragen of het gepermitteerd was te rooken. ‘Si, si, fiumad caballeros’Ga naar voetnoot2) riep ze den comedor in, naar al de gasten te gelijk. Dat was een uitkomst. Uit een breede van havanastroo gevlochten koker presenteerde de dentiste sigaretten. Arturo stak het witte rolletje dadelijk tusschen zijn lippen. Frasquito gedachteloos door de muziek, lei het op de bewaarplaats achter zijn oor. Goedgeefsch liep de dentiste vervolgens naar den vreemdeling, terwijl het overal rondom begon stil te worden en de gesprekken stremden. - ‘Quiere Usted?’Ga naar voetnoot3) In een stijve verlegen buiging stond hij voor den schilder met den strooien koker in de hand vooruit; maar goedig keken zijn oogen neêr als van een trouwigen hond, er was een warm lachje welwillend onder zijn vooruitstekende snor, toen hij nogmaals vroeg: ‘Quiere Usted?’ De ander nam het dingetje en bekeek toen, toegevend aan de behoefte hem plezier te doen, zijn mooien koker: | |
[pagina 224]
| |
hij zag dat er een hart op geborduurd was van roode zij met een witten pijl doorstoken. - ‘Lo gusta,’Ga naar voetnoot1) vroeg de dentiste dadelijk. - Si, si, mucho!’Ga naar voetnoot2) - ‘Esta a la disposicion de Usted.’Ga naar voetnoot3) Maar de vreemdeling wist wel beter. Gisteren had don Rafaël hem zijn meerschuimen pijp die hij toevallig bewonderd had, tot gebruik aangeboden, een glimmende doorgerookte tabakspijp, zwart van tabaksvuil. Dat was maar een gewoonte en niet zoo bedoeld, eene nationale hoffelijkheid was het, anders niet. Hij bedankte dus beleefd. De drukke man drentelde weêr naar 't buffet. Daar stond Frasquetito, den kop schuin, te kijken naar het handige gedoe van zijn eigen vingers. Hij rolde de korte blaadjes der tabak over in een nieuw papiertje; dat papier van den EstancoGa naar voetnoot4) stonk meende hij, seguro, het stonk. Daarna gaf hij bedaard kneepjes in de uiteinden van het rolletje, boog het papier om zooals dat behoorde, want anders valt de tabak er uit. Vervolgens stofte hij zijn handen tegen elkaâr af, en vroeg vuur; de twee anderen vonden dat hij gelijk had, dat monopolie op de tabak was een barbaridad.Ga naar voetnoot5) - ‘Caballero,’ riep Carmen eensklaps, un cigarillo?’Ga naar voetnoot6) De dentiste draafde al, trok met tienmaal meer haast dan noodig was den koker weêr uit den achterzak van zijn jas en presenteerde. - ‘La señorita tambien?’Ga naar voetnoot7) vroeg hij. De Andaluze reikte uit haar achteroverliggen, en rolde toen de sigaret vochtig tusschen haar volle lippen. | |
[pagina 225]
| |
- ‘Fuego;’Ga naar voetnoot1) commandeerde Carmen leuk. Ze zoog den brand over van de sigaret die de dentiste haar voorhield, bedankte met een hoofdknikje en blies als een jongen of als iemand wiens gedachten dwalen, gulpjes rook tegen het vuureinde aan; daarna gaf ze vuur aan haar buurvrouw; de twee vrouwen verschemerden langzaam achter lange sluierdraden van rook, waardoor de brandende kooltjes van hun cigarillos telkens boorden, vurig, met kleine kransjes van licht er om heen. Al de mannen smookten behalve Don Juan. De extrangero die een hartstochtelijk rooker was en wien een sigaret niet voldeed, haalde toen hij zag dat de twee oude heeren ieder een groote puroGa naar voetnoot2) zaten te rooken, al gauw een sigaar uit zijn zak, gelukkig, na de vrij lange ontbering weêr volop te kunnen genieten van zijn geliefd kruid. Hij zat den rook in te drinken met volle teugen en blies ze door zijn neusgaten uit, dampend als een hijgend paard in den winter. En de lampschemer in den comedor verviolette zich soms in het blauwen van den rook, een wolkachtige laag bleef er van drijven, loom boven de hoofden der sprakelooze menschen, om weêr weg te trekken door de open deur. De wierook der tabak dreef breed, doorkrinkeld soms met het kwade reukje van het papier der sigaretten, bijtend aan den neus, als de walm van een even aangestoken fidibus. Ratelend joeg de klok zijn hijgenden tikketak de stilte door. 't Was of er iets broeide. Consuela lachte, een harde lach, koud klinkend en alleen. Frasquetito slungelde weêr naar zijn stoel, de guitarra nam hij op zijn knieën, wel bewoog zijn hand, maar geen geluid zoemde. De stilte werd bepaald storend. Toen Arturo's sigaret op was, kwam hij weêr naast den extrangero zitten. Deze voelde wel dat er iets niet in den haak was; want schuin | |
[pagina 226]
| |
over zich zag hij de señora, dik en tronend, maar knorrig en mokkend als een vet slachtoffer. De dentiste ging voorbij, mistroostig met een ongelukkig gebaar haalde hij de schouders op. - ‘Qué es?’ vroeg de schilder aan zijn buurman. - ‘Ma femme s'est fâchée parce que Carmen ne veut danser?’ - ‘Elle aime à se faire prier?’ - ‘O non monsieur, elle est fatiguée, tout simplement’ - ...... ‘Mais allez le demander vous même,’ vervolgde hij, ‘vous êtes artiste, vous aussi, possiblement elle le fera pour vous.’ - ‘O non monsieur, je ne sais m'exprimer.’ - Ça ne fait rien, elle comprendra, elle est très intelligente.’ Doch de ander bleef zitten, aangepakt door de domme vrees, een mal figuur te zullen maken voor het heele gezelschap. Al zachter fluisterend begon Arturo toen Carmela ridderlijk te verdedigen tegen de heerschzucht zijner vrouw. Was 't dan zoo onredelijk moe te zijn. Hij wilde zijn vrouw wel eens zien dansen als ze moe was, zoo'n vette koe, dat zou er mooi uitzien, mio Dios! quel spectacle. En een groote artiste was het, die maar naar Parijs behoefde te gaan om schatrijk te worden. Ze was arm maar fier als een koningin, une vraie Espagnole. Ze leefde alleen van haar werk, niemand kon zich beroemen in haar gunst te hebben gestaan. En dat was den geheelen avond in 't theater, zwaar werk doende voor een onverzadelijk publiek,.... vous le verrez, nous irons ensemble.... dat is een geschreeuw daar, van: Carmela un' pettenera.... Carmen, toujours, toujours;... y que palmas;.... de zaal davert er van.... en wat een regen van hoeden, ze trekken zelfs hun jassen uit en gooien die voor haar voeten; driemaal, viermaal moet ze dansen, telkens teruggeroepen.... men zou haar laten doodvallen | |
[pagina 227]
| |
als men haar maar lang kon zien dansen. Was het dan zoo vreemd dat ze thuis geen lust had tot dansen.... Ça coûte des forces, oui, monsieur du sang et des nerfs.... En ze kende alle dansen, er was geen karakter dat ze niet danste, maar vooral haar pettenera, o, monsieur, sa pettenera!.... je voudrais voir encore sa pettenera!’... Hij sprak vlug uit, de kleurige gezegden van zijn eigen taal mengende in het Fransche gebabbel. Rondom zijn gefluister bleef 't ongezellig en 't werd al stiller, de gasten ondergingen de kwade luim der señora. Maar caramba, ze had dan ook aan iedereen verteld dat Carmen zou dansen, en die had het beloofd ook,.... waarom was ze dan gekomen als 't niet was om te dansen?.... En zoo zat zij, de padrona, nu in haar hoek met een onverzettelijk wrokkend gezicht, donker kijkend en het voorhoofd gefronst. Ook Carmen nu haar sigaret verrookt was, scheen blijkbaar niet op haar gemak; ze kroop weg, mager tusschen de twee welgedane vrouwen, met haar spits gezicht waaruit de lange amandelvormige oogen stil blikten, weifelend van licht. 't Was een zenuwachtig, stijfhoofdig kopje, waarin de lippen geknepen waren tot een tartend lachje. De Madrileña verveelde zich, de beide heeren rookten hun puros. Maar de dentiste die overal zijn geluk met praten had beproefd, troonde eindelijk Frasquetito meê naar het buffet, waar hij hem dadelijk een nieuwe sigaret presenteerde. ..... ‘Mais elle ne résistera pas longtemps à ma femme,’ vervolgde Arturo fluisterend, ‘et savez-vous pourquoi?... Non?’ Hij boog zich naar zijn buurmans oor om nog stiller te fluisteren.... ‘parce qu'elle a des dettes, comprenez-vous, elle doit à ma femme trois mois de loyer.’ Hij had nog niet uitgezegd, of de stem der actrice ging door den comedor: - ‘Musica, musica a bailar, toca, caballero.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 228]
| |
De jongen liet den dentiste in den steek, sprong naar zijn stoel, boog met de sigaret bibberend tusschen het vel van zijn lippen, naast zich naar zijn guitarra, en zei leuk en in zijn schik: - ‘Pronto.’ Carmen was opgestaan, zonder verder iets te zeggen. - ‘Su sombrero, caballero,’Ga naar voetnoot1) schreeuwde Consuela naar den dentiste, van wien ze wist dat hij een flambard droeg. Maar Carmen weigerde met een driftigen knik van het hoofd; neen, dat kon wel zonderGa naar voetnoot2). Ze liep naar het midden der zaal terwijl ze haar keurslijf glad trok en duwtjes gaf in de plooien van haar japon. De padrona keek triomfantelijk van uit haar hoek, de handen gevouwen op den buik, 't gezicht toeschietelijk, lacherig met een schapenmondje. - ‘Olé, olé,’ blerde Consuela. Maar in het midden van den vloer was Carmen in eens neêrgedoken, saâmgekrompen tot duister, de roode tricot laag bij den donkeren grond; als een gitana neêrgehurkt bij een openluchtsvuur of voor de deur van haar grothuis van rots, op de hakken steunend zat ze, de handen op de knieën vlak, te wachten op den uitval der guitarra. En de muziek barstte in eens uit, in volle en stoute akkoorden nu onder de hand van Frasquetito uithortend, als een bui, gelijk een hoos van passieklanken, in korte en gedrongen maten sloeg de speler nu den wilden slag des dans, en het trippen en het klappen van de voeten. Een rilling schokschouderde Carmela, tartend keek ze nog om, maar toen schudde ze het hoofd met het hooge haar als wilde ze het vrij hebben van de hechtsels der spelden. Vervolgens kwam zij. | |
[pagina 229]
| |
Ze rees uit de kniebuiging op, breed opschommelend op den breeden golfslag der muziek, waardoor het rauwe olé, olé, krijschte van Consuela almaar, en de houtachtige slag joeg van haar kleppende handen. Carmen rees recht, langzaam in een loom gewring, de lenden hol, de borstpunten vooruit, terwijl haar armen dartel langs haar gingen, zich oproeiend van den grond; toen steeg ze snel gelijk een boot tegen een golftop op. En onverwacht stond ze, de roode buste recht op het piedestal der zwart omrokte voeten, het hoofd kantelde tusschen de schouders, onderzoekend, aandachtig keken haar oogen de lange gestalte langs; ernst was om de lippen. Maar als wilde ze zich hooger hebben nog en almaar grooter, zoo kronkelden terwijl de serpentlijnen van haar armen op naar hun hoogste rekking, met wringende en keerende polsen, met krullende en opzwiepende vingers. - ‘Leche, que buen cuerpo!’Ga naar voetnoot1) De lippen der danseres krulden bij den uitroep van den drukken dentiste in zijn leverkleurig pak. Toen terwijl haar wuivende armen nog opriepen de beweging, gaf ze in eens een geweldigen knip met de vingers in de lucht, als 't kleppen van kastagnetten sloeg het boven haar hoofd, en met een ‘anda’.... ‘anda’ begroette zij den komenden rhythmus in haar bezielde voeten. Frasquetito beukte de snaren, de Tango-melodie begon heftig, korte en woeste tonen hamerden ziedend onder 't wilde gesla van den jongen vandaan. - ‘Venga, venga mujer!’Ga naar voetnoot2) klaterde weêr de vervaarlijke keelstem van den dentiste die zich stond op te winden met klakkenden handenslag, zelven hij overstort door het licht der lamp. Carmen danste; donker en groot bewoog ze zich voor den schemerenden wand, vooruit en dan terugspringend | |
[pagina 230]
| |
als op den afdruk van haar voeten, die uitwipten en het duister weêr inschoten van haar fladderkrinkelende rokken; of in een wippenden hooggang, wiegelende als een kat die mooi spinnend bij beurten zijn klauwtjes in en uit haalt, stond ze voor het kijken van den extrangero, die verloren in dat feest voor zijn oogen, ternauwernood hoorde hoe Arturo zei, dat het eigenlijk een dans was ‘à deux,’ voor een man en een vrouw. Want toen Carmen was komen opvaren van den grond, was plots met een schok een huivering in hem gevallen, hij had de beroering der emotie koud voelen rillen langs zijn rug. Vast met oog en ziel aan die dansende vrouw, genoot hij het wenden van haar rood lijf en het wieken en strengelen van haar armen waaraan de handen in de polsen wrongen. Gekluisterd, loerend vooruit op zijn stoel, volgde hij de artiste, die in hare beweging, en in het vertoonen van haar puur lichaam, de passie voor hem vertolkte, de begeerte van mensch tot mensch. Hij zag haar armen loom streelend, slangig elastisch langs haar heupen dalen, haar eigen schoon aanduidend, liefkoozende haar eigen mooi, en dan weêr klimmen, slangig sluipend, en omtoeren gaan het hoofd waarop de spelden pronkten, en heen klimmen boven den haartooi, en het wufte gespeel der vingers, hun noodigend uitknippen in de lucht. En wanneer zij waren dan weêr in hun laagsten val, zag hij haar handen grijpen in de voorbanen van den japonrok; als waren het de einden van een gazen sluier, zoo vatte zij schalks, luchtig met fijne vingertoppen de plooien voor de punten der voeten weg, speelsch doende als een meisje zoo dat zich kijken laat, zich mooi maakt voor haar liefste, voor hem haar schoon vermenigvuldigt. - ‘Hya del sol! que bailas bien’Ga naar voetnoot1), kreet in eens van uit zijn zwijgen de mijnheer van beneden. | |
[pagina 231]
| |
Doch toen de snaren aanvingen het ‘Niña de mi corazon’ stoof de danseres met een vaart een paar springstappen vooruit; als in toorn stampte haar voet daar den grond en met doorgezakte knieën ging ze terwijl haar armen afwerend wuifden en kruisten; toch als verlangend keek het neenschuddende hoofd nog telkens naar achteren om, totdat het neêrzeeg op haar borst. - ‘Venga, tesoro de mi alma’Ga naar voetnoot1), juichte Juan, opschreeuwend tegen Consuela, die almaar ‘olé, olé’ gilde, boven het barbaarsche kleppen van haar handen. In een grooten kring, wiegelend op den rhythmus, wegvluchtend, ontwijkend de plaats waar ze liefkoozend had gestaan, schoof Carmela voorbij den extrangero in een desolaat algewring van haar leden, die sidderend zich stelden tegen elkaâr: de romp wringend boven het bekken, de armen in de schouders rollend, vertrokken, als in wanhoop slaande de lucht; de handen in de polsen knikkend, en aan de polsen de krimpende vingers. Het roode lijf laveerde hem voorbij, hij zag de dijen krampend strekken in de strakke stof van den rok. Toen stond ze weêr te trippen op de plaats vanwaar ze was uitgegaan. - Anda, luz de mis ojos’Ga naar voetnoot2), had de opgetogen stem van Arturo haar achterna gejubeld. Met een ongeduldigen slag van den voet zweepte de danseres de muziek op, terwijl haar oogen nog altijd nagingen het bewegen van haar tijgerranke leden. Ze naderde tot voor de Andaluze. Daar begon de romp als machteloos zich over te geven naar achteren, te zwijmen op de heup. 't Bewegen der armen werd stil, maar uitdagend klepte nog almaar de voet, uitschietend telkens naar voren uit het geritsel van haar omkrinkelende japonzoomen. De heftige guitarra-maten waren gebroken in klein ge- | |
[pagina 232]
| |
klaag, en toen laag zijgend in de gebogen knieën zoodat de lange banen kreukend op haar hakken vielen, in een vallende helling staande, greep de danseres de poef achter aan haar japon met beide handen vast, met een snel willend gestrek van haar armen. En terwijl de guitarra zieltoogde en de muziek verruischte begon ze snel het centrum van haar lichaam te bewegen in een algeheel stil zijn van haar overige leden. De oogen loom naar omlaag bespiedde ze den dans van den buik. Het gejaag der muziek was uit, maar nog rolde haar schoot en kromp en wrong onder het delireeren van de roepende kreten en het wilde gesla der handen. - ‘Venga, venga el escandalo’Ga naar voetnoot1), tierde met zijn schorre kraakstem de oude wijnkooper; hij zat op zijn ratelenden stoel te springen. En de comedor raasde. Maar frisch op begon Frasquito een nieuwen Tango. Carmen meêgesleept door haar kunst, danste voor zich zelve. En in den rooden schemer van den comedor ging nog eenmaal dat wringende vrouwenlichaam, hooggaande Bayadère met hooggaande armen, donker voorbij den schemerenden wand bezet met de donkere gastenrij. De schilder zag het lijf met zijn kleur van donker bloed in naakte lijnen zwenken, boven het zwart-omhulde voetengestamp en het speldengetinkel in haar kapsel en de rij der knoopjes doorglinstrend tusschen de borsten bij het wenden, als even zoovele sieradiën. Als zij voorbijging hoorde hij het gerinkel van de braceletketting aan haar slingerenden arm en het geritsel van haar rokken en hun geschuifel langs den grond, als opstuivende bloembladerengeluiden in den dans gestrooid. Maar ook het fluiten van haar adem hoorde hij, ontsnappend uit een gaatje dat zij openhield voor het gehijg der vermoeide longen midden in 't klein stroef lippengeplooi. Oogenblikken kwamen er | |
[pagina 233]
| |
dat zijn zinnen verdwaalden, dat alles in den comedor voor hem meêbewoog in de schemerende beweging; dan ontdekte hij overal tegelijk beweging, moest hij op alles letten. Heftig als een woedende harteslag reed de slinger der klok boven 't geraas van muziek en menschen; meer oogen blonken voor het deurgat, de dokter, en tusschen uit de verontruste voeten der padrona, sloeg de kat, klein, met een fluweelen poot naar den voorbij dansenden rok. En de gasten ijlden losgelaten woorden in de overspanning van hun bewondering; met gebaren van slaapwandelende menschen deden ze; als in een droom zittend sloegen ze den cadans in hun handen, volgend als hun rijvoerster Consuela, uit wier zwart-opengeschreeuwden mond het ‘olé, olé’ durend gillen bleef, hooguit, als 't janken van een hond. En in dat groeiende kabaal van menschenstemmen en in dat gehakkebord van het handengeklap, in heel dat duistere, onbewuste leven, zag de extrangero het artistenlichaam van Carmen gaan in den gouden lampschemer, symboliseerend voor hem in groote lijflijnen, het begeeren en het lijden der liefde, en het besluit der opperste levensdaad, den triomf der paring.
.... Een uur later danste al wat dansen kon in de ruimte van den comedor. Carmen alleen had verlof gevraagd zich te verwijderen. Ze was doodmoe en verlangde te slapen. Frasquetito, op zijn plaats speelde wat men hem vroeg: een polka, een mazurka of een wiegelende wals. En tot vèr in den nacht was daar in het geschemer van den comedor een gedraai van zwartschimmige dansende paren. Consuela met Juan, Juan met de Andaluze, Arturo met de madriléna; ook de padrona had een dansje gewaagd, eerst met den galanten don Juan en toen ook voor het fatsoen met Arturo. Zelfs de meid werd door den dentiste door het gat van de deur naar binnen ge- | |
[pagina 234]
| |
haald en was, schaterlachend en niet in staat tot dansen, door hem rondgesleurd. En toen wat later weêr, de nu volmaakt in haar humeur zijnde padrona een glas gelen Jerez had laten rondgaan en de gasten taartjes snoepten onder het uitblazen door, danste nog voor zijn eigen pleizier en onder veel toejuichingen, ‘o este perfido hombre’ de oude wijnkooper, met zijn kaal hoofd 't lichtst in den schemer. Hij sprong met zijn slappe knieën rond en schermde met zijn armen in den elleboog gebogen, omdat hij een taartje almaar in zijn hand had en daar van eten bleef; ze voor zich uit bewegend zoo als een eend die met afgeknotte vleugels klept. En zijn gouden ketting bengelde op zijn lakensch vest terwijl hij rondsprong en schreeuwde met zijn versleten oude mannenstem: - ‘Venga, venga el escandalo.’ - |
|