kwam het van een tak, wipte op den grond, beet er naar de
musschen die ook wel mooi zijn met hun donkere schabrakjes en f.r.t. was 't
weg. Het doofde zijn vlammetje in dor geblaârte, zittend in de verte dan te
gloeien op den rand van het priëel....
....En ik zag een gang van witte muren al smaller worden als een
laan, open in het heldere licht van hooge rijen ruiten op elkaâr. De vloer was
van platte, roode steenen, in het midden onderbroken door een glansplek en óver
het raam was een boog in den muur en daarbinnen was een trap. En ik zag een
jonge borst in een mouw-vest, besmoeseld en bespat, loopen in de gang; het
stokje van een glazenmakers-diamant stak uit zijn vestzak op; het heft van een
stopmes uit de zijzak van zijn broek en een schort was gedraaid om zijn
lenden.
En uit de ruimte der trap kwam een maagdje aan, met een hagelwit
tuit-mutsje op het haar, in een donkeren tabberd en haar hals boog rank als een
vogellijn uit de vouwen van een witten doek. Korte mouwtjes van verscheiden
kleur omsloten haar bloote armen; zij had blauwe oogen. De jongen zei enkel
gedag, ofschoon hij haren naam zeer goed wist en hij bloosde....
....Is het nu niet vreemd te staan doezen voor ruiten en te volgen
wat sinds lange verloren werd uit 't oog en te murmelen van onschuld en drang,
terwijl de gedachtenis aan een vogeltje dwerrelt, met iets zoo heftigs als een
bloedvlek onder zijn keeltje....
Ik had moeten vertellen dat het borstje dood is. Het is diezelfde
trotsch-snorrige kater, daar voorbij stappend op zijn krolle-voeten,
honderdmaal gewichtiger dan hij 't waarlijk doet, die het heeft gevangen en
vernield. Hij lekkebaart nog; ik zou hem kunnen keelen, het monster. Neen, ik
zou