Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijDoor Holland beantwoord.Terwyl dit Vertoog ter overweeginge in handen gesteld werd van de Gewesten in deeze zaak betrokken, waren Staaten van Holland, in de volgende Maand, reeds gereed met hun Antwoord en Besluit. Zy merkten op, dat de belangen van zyne Majesteit, ten opzigte van den Rhyn en deszelfs Takken, zo nauw vereenigd waren, met die van Gelderland, Holland, Utrecht en Overyssel, dat die Mogenheden, als 'er iets zou ondernomen worden tot verbeteringe dier Rivieren, of tot afwendinge van dreigende gevaaren, elkander nauwlyks konden missen, als mede dat alles, wat tot heil dier vier Gewesten werd ter hand geslaagen, mede tot voordeel der Kleefsche Landen strekte. Op dien grond waren de Onderhandelingen in den voorleden Jaare aangevangen, en hadt men van deeze zyde geen oogmerk altoos gehadt om de kosten grooten deels op de schouderen van Kleefsland te schuiven; het overgeleverde Plan strekte om op eene vriendnabuurlyke wyze, in deeze zaak voort te gaan, en weinig hadt men gedagt dat dit | |
[pagina 379]
| |
Plan zyne Majesteit in 't ongunstigst licht zou zyn voorgesteld. - Zy beweerden, dat 'er geen oogmerk in 't minste geweest was om, tegen de natuurlyke billykheid en tegen de Regten by beschaafde Volken heilig in agtgenomen, op het Geldersch Grondgebied iets te doen, 't welk de Kleefsche Ingezetenen kon benadeelen. Niets was 'er verrigt aan den Millingschen Dam, strydig met voorgaande Verdragen. Men hadt, zo ras de tydsomstandigheden des Oorlogs het toelieten, onderstaan by die van de Kleefsche zyde, om, op billyke en voor de Onderdaanen zyner Majesteit geenzins lastige voorwaarden, toe te stemmen in 't herdyken van 's Gravenwaard. Alle handelingen weezen uit, dat de vier belanghebbende Nederlandsche Gewesten, geenzins ten oogmerke hadden, de Dyken by Herwen ten prooi te geeven aan de woede der Rivierwateren; de belangen van de Nederlanden waren te nauw verbonden met die van Kleefsland dan dat men by Herwen iets zou onderneemen, 't welk aan de Kleefsche Regeering onaangenaam kon zyn, of iets nalaaten, dat tot voordeel van beider Grondgebied zou kunnen strekken. Zy preezen daarom nogmaals het ingeleverd Plan aan, als het éénig middel om de grootste bron des kwaads te stoppen, en de heilzaame vrugten van die aangelegde Waterwerken te plukken. - En zou men, om te toonen hoe genegen men was om behoorlyk agt te slaan op het voorgedraagene door 's Konings Staatsdienaar, de zaaken | |
[pagina 380]
| |
in dier voege kunnen schikken, dat, 's Gravenwaard herdykt wordende, buiten kosten van de Kleefsche Regeeringe, van ter zyde eenige vergoeding werd gegeeven voor de schade, zonder en tegen 't oogmerk der belanghebbende Gewesten, door de verlaaging van den Millingschen-Dam toegebragt. - Niets was 'er voor 't overige aan de Rivier, of derzelver Takken, gedaan, tot stremming der bevaarbaarheid strekkendeGa naar voetnoot(*). - Hunne Hoog Mogenden over dit Besluit van Holland geraadpleegd hebbende, verzogten de Afgevaardigden van Gelderland, Utrecht en Overyssel, die zich op dit Onderwerp nog niet verklaard hadden, zulks met den eersten te doen. |
|