Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
gel tot Raad dier Stad; in den Jaare mdcclix tot Secretaris aldaar aangesteld, en vóór ruim vyf maanden met eene Ingebooren Burgeresse getrouwd, oordeelden zeventien Leden van den Raad hem, als benoembaar tot die post, te kunnen voor draagen aan de Vyf voorzittende Leden van Staat, die, ingevolge van het Reglement omtrent de Voogdye van den Minderjaarigen Stadhouder, uit een tweetal, de Verkiezing van Nieuwe Raaden deeden. Twee Raadsleeden in het begrip staande, dat het grootste gedeelte der Regenten, op eene byzondere byeenkomst, buiten hun weeten, afgesprooken hadden, dien Secretaris tot Raad te benoemen, meenden dit te zullen kunnen weeren, door het bybrengen eens Artykels uit het Reglement op het aanstellen van Raaden dier Stad inhoudende, ‘dat, by afsterven, vertrek, of andere redenen, één of meer Raadsplaatzen komende open te vallen, dezelve zal of zullen door de Vroedschap, binnen den tyd van dertig dagen, werden vervuld met een Persoon of Persoonen uit de notabelste en gequalificeerdste uit de Burgery binnen dezelve Stad, ten minsten hebbende geweest drie jaaren Poorters en Burgers, of getrouwd zynde met eene Ingeboorene Burgeresse, den tyd van één Jaar.’ Zy leverden deswegen een Tegenverklaaring in by de Vyf voorzittende Leden van Staat: welhaast door de Meerderheid des Goeschen Raads in 't breede beantwoord. | |
[pagina 137]
| |
Beide deeze Stukken ingezien zynde, oordeelden de Vyf voorzittende Leden van Staat, dat, daar het aankwam op de Uitlegging van een Privilegie, de zaak niet tot hunne tafel, maar tot de volle Vergadering der Staaten van Zeeland behoorde, die de Meerderheid des Raads van Goes in 't gelyk stelde, den Heer van de spiegel verkiesbaar verklaarde, en aan het in geschil staande Artykel, deezen zin gaven, ‘dat een opengevallen Raadsplaats moet worden vervuld door een Persoon, die ten minsten drie Jaaren Poorter en Burger der Stad geweest was, ten waare hy met eene Ingeboorene Burgeresse was getrouwd, wanneer de tyd van één Jaar Burgerschap genoeg is.’ De Raaden van Goes deeze Uitspraak der Staaten bekomen hebbende, maakten dezelve bekend. Om, in 't vervolg, daar omtrent geen verschil te hebben, en tegen te gaan de verkeerde uitlegging deezes Artykels, 't welk men zou kunnen ontleenen uit de Opgave van den Schryver des Tegenwoordigen Staats van ZeelandGa naar voetnoot(*), die van de Regeerings bestellinge der Stad Goes handelende, 't zelve dus te nedergesteld hadt ‘ten minsten geweest hebbende drie Jaaren Poorter of Burger, of één Jaar getrouwd met eene Ingeboorene Burgeresse,’ welke verschikking en verplaatzing van woorden niet anders kon | |
[pagina 138]
| |
worden opgevat dan dat één Jaar getrouwd te zyn geweest met eene Ingeboorene Burgeresse, het tweede vereischte ter bevoegdheid om verkooren te worden uitmaakteGa naar voetnoot(*). De te regtbrenging van een misstelling in een zo geagt Werk, waar uit veelen hunne Regeeringskundigheden ontleenen, deedt ons dit anders louter persoonlyk voorval plaats geeven. |
|