Vaderlandsche historie. Deel 23

Behandeling van Burgemeester Roldanus.

Burgemeester roldanus, die in al deezen handel zyner dertien Mede Raadsleden, van den beginne af, niet bewilligd, en er zich onlangs openlyk tegen verklaard hadt, thans in den Raad voorzittende, gaf by de eerste voorkomende gelegenheid, dat Raad en Meente eene Vergadering

[p. 134]

moest houden, last aan de Roededraagers de zeven - en - twintig Leden der Meente, zo wel als de Zeven overigen, op te roepen: doch die Stadsbedienden kreegen terstond van zyne Mede Regenten tegengestelde order. Daarenboven, beslooten zy, den Voorzitter, om dat hy de Party der protesteerende Leden gekoozen hadt, voor een gedeelte buiten de Bediening van zyn Ampt te stellen, hem gelastende, dat hy by alle Raadpleegingen, over die Leden der Gemeente te houden, zou moeten opstaan, als mede, dat hy tot de Vergaderingen, daar toe in 't byzonder aan te leggen, niet zou worden opontboden. De onaangenaamheden deezer bepaalingen in de uitoefening van een Ampt, om dat hy paal en perk wilde stellen aan overhaastend geweld, moest deeze Heer niet lang verduuren, de dood bevrydde hem van die kwelling, en het zien doen van den laatsten stap der verdrukkinge. Want, wanneer, op het in 't licht geeven van het gemelde Historisch Verhaal der Magistraat, de Leden der Gezworen Gemeente zich aangezet gevonden hadden, om door den druk gemeen te maaken een Werkje ten tytel voerende Justificatie van het Gedrag van de Groote Meerderheid der Gezworene Gemeente der Stad Kampen by gelegenheid van het arresteren van het Reglement en Tutele in den Jaare mdcclv en het ten uitvoerbrengen van 't zelve in den Jaare mdcclix en mdcclx en mdcclxi, werd hetzelve als schadelyk en schandelyk, opgehaald en het verkoo-

[p. 135]

pen, op eene boete van Driehonderd Goudguldens, verboden^(*). Zo wilde men der misnoegden laatste pooging verydelen, en in 't ongestoord bezit der Regeeringe blyven, gelyk, voor eene lange wyl, gelukte.

(*) Zie 't Historisch Verhaal, en de Justificatie, Keurpredikatie van den Eerw. j.m. van der upwich over Jef I. gedaan den 7 Jan. 1784. 't Voorberigt. Nederl. Jaarb. 1761. bl. 1051-1107 en 1234.