sching, verslag doende, gaven de Heeren van de Ridderschap en Edelen in bedenking of men niet zou kunnen goedvinden, uit het midden dier Vergaderinge Afgevaardigden, ten zelfden einde, te benoemen. De Raadpensionaris werd verzogt na te zien of, en in hoe verre, in vroegeren tyde, dergelyke gevallen plaats gehadt hadden. - Deeze haalde, uit de vroegere Landsgeschiedenissen, en Staatsbesluiten, een en ander Trouwgeval aan, in welke, uit naam van huu Ed. Groot Mogenden, dergelyke Gelukwenschingen gedaan waren. De Heeren van de Ridderschap hier door gesterkt, drongen hun voorslag aan, als ten uitersten welvoeglyk; en te meer gepast, dewyl de Meerderheid der Vergaderinge van Holland van gevoelen geweest was om, overeenkomstig het verzoek van wylen de Gouvernante, in het Huwelyk te stemmen: hier by voegden zich de Steden, die met hun in dit zelfde begrip stonden, en wilden de Gelukwensching af leggen. Doch de Afgevaardigden der Steden, de Minderheid uitmaakende, vonden het niet buiten bedenking, of zodanig eene Benoeming, als men het korts genomen Besluit van het Huwelyk te zullen aanzien, naging, wel met voegelykheid zou kunnen geschieden. Zy bragten op de ingeleverde Voorbeelden aanmerkingen in 't midden ter aantooninge, dat de gevallen, huns inziens, ongelyk stonden; maar, dewyl, door 't