Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijValsche Betichtingen onzer Zeehandelaaren.Om een schyn van geoorloofdheid aan zulk eene Regtsverkragting te geeven, ontzag men zich niet, onzen Landgenooten, van hunne wettig verkreegene Goederen ontzettende, teffens van Bedrog en Oneerlykheid te beschuldigen, en de Eer der Zeehandelaaren op de ondraaglykste wyze te beledigen. Men deedt het geval in zulk eene gedaante voorkomen, dat elk uit het vonnis moest opmaaken, dat de Ingezetenen van den Staat, op eene bedrieglyke wyze, den Handel in de West-Indien dreeven, dat men de echte Zeebrieven verborg, en zich van andere bedien- | |
[pagina 99]
| |
de; men wendde het vinden van dezelve voor, en schreeuwde, dat de Opbrengingen en Verbeurtverklaaringen, waar over de Nederlanders zo sterk klaagden, gegrond waren. Dan men bleef niet in gebreke om die laage en onregtvaardige Handelwyze des Geregtshofs in helderen dag te haalenGa naar voetnoot(*). - Of dit iets toegebragt hebbe tot een omzigtiger Vonnisvelling, kunnen wy niet verzekeren; wel dat de Schepen, in 't laatst deezes Jaars, min slegte bejegeningen te lyden hadden, eenige op het neemen weder ontslaagen, en andere met de Laading, by Vonnis, vrygegeeven wierden; ja, omtrent één Schip te Nieuw York opgebragt, en daar, schoon met verbeurte van de Laading, ontslaagen, vernietigden de Lords dit Vonnis, en veroordeelden den Neemer om de Goederen, of derzelver Waarde, te rug te geeven met de Intressen van den tyd der verkoopinge tot den tyd der betaalinge toe. Dit Schip was | |
[pagina 100]
| |
van Curacao na Amsterdam bestemd; doch de Verbeurtverklaaringen der Schepen en Laadingen van of na de Fransche Volkplantingen vaarende genomen, bleeven stand houdenGa naar voetnoot(*). Ingevolge hier van strekten deeze Schepen ten prooye der Engelschen, indien ze, door geen Geleide gedekt, hun in handen vielen, 't geen, ter oorzaake van de schaarsheid van 't zelve, vaak gebeurde. Inmiddels werden de Algemeene Staaten te raade, om, ter goedmaakinge der kosten tot de buitengewoone Uitrustinge van Convoyers der Nederlandsche Koopvaardyschepen, voor den tyd van één Jaar, het Buitengewoone Veilgeld te verdubbelen met één ten Honderd op de Inkomende en een half ten Honderd op de Uitgaande Goederen. In de Afkondiging ten dien einde, met den aanvang van Sprokkelmaand, uitgevaardigd, was bepaald; ‘dat de Schepen van deeze Landen, die, elders gelaaden zynde, in de Havenen van deezen Staat invielen, om van de veiligheid des Convoys genot te trekken, zo wel als die geenen, welken, het Land voorby vaarende, zich egter onder het Convoy begaven, en deszelfs bescherming genooten, insgelyks, die buitengewoone Belasting, op een gelyken voet, zouden moeten draagen.’ Doch werd, ten deezen aanziene, in Bloeimaand, eene nadere uit- | |
[pagina 101]
| |
legging en opheldering afgekondigd, hier in bestaande, ‘dat van de Schepen, behoorende aan de Ingezetenen van den Staat, welke, uit eenige oorzaake, in 's Lands Havenen invielen, en daar naa zich van de uitgaande Convooyen wilden bedienen, alleen zou worden gevorderd het verdubbelde inkomende buitengewoone Veilgeld, of één ten Honderd van de waarde van derzelver Laading zonder meer; en dat van de Koopvaardyschepen, die zich onder weg onder het Convoy begaven, of door 's Lands-Schepen afgehaald en onderschept werden, en volgens den last der Lands-Capiteinen het geleide en de bescherming genooten, niets uit hoofde van de Verdubbeling van het Verdubbeld Veilgeld zou worden afgeëischt. - Voorts zou, geduurende den tyd, dat het verdubbelde buitengewoon Veilgeld zou stand grypen, van alle Schepen, zonder onderscheid, welke, volgens het algemeen Plakaat, het enkel Lastgeld verschuldigd waren, een dubbel Lastgeld worden geheeven.’ |
|