Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijWatervloed in 1760.Was men bedagt en maakte men een aanleg, om, gelyk wy, in 't Slot onzes laatsten Boeks melden, een gedeelte weg geveend Land weder het hoofd boven te doen steeken, en den vrugtbaaren grond te vermeerderen, met den aanvang des Jaars mdcclx dreigde, naa een vry strengen Winter, die het Ys tot eene meer dan gewoone dikte hadt doen zamenstollen, het Rivier-water, door Ysdammen in den loop gestuit, in een anderen oord, het Land onder water te zetten, en deedt het met de daad. Die Opstoppingen veroorzaakten, in 't laatst van Louwmaand, twee Dykbreuken zeer naby elkander in de Dyken aan de Rivier de Maas; | |
[pagina 88]
| |
de een aan de Noordzyde dier Riviere, waar door eenige Dorpen in het Ryk van Nymegen, en het gansche Land tusschen Maas en Waal overstroomd werden; de andere aan de Zuidzyde, schuins daartegen over, welke het geheele Ravensteinsche, en een gedeelte der Meierye van 's Hertogenbosch, onder water zette. Een Ysdam in de Rivier de Merwede tusschen Hardingsveld en Gornichem kropte het water in dezelve, als mede in de Maas en Waal, ter ongemeene hoogte op, en veroorzaakte een Doorbraak in het uiterste gedeelte van de Bommelerwaard, als mede een in den Brakelschen Dwarsdyk. Bejammerenswaardig was het Lot der Ingezetenen deezer streeken: doch hun leed kwam in geen vergelyking by het gevaar en 't onheil, door de Rivier de Lek aan de Stad Schoonhoven, en het onheil aan Krimpener- en Lopiker-Waarden toegebragt, - In Schoonhoven, waar het water zes- en- zestig duimen boven Klokkengeslag gereezen was, en gevolglyk op zommige plaatzen met den kruin der Dyken gelyk stondt, werdt in 't holst van den nagt, op de tyding dat een nabygelegen Dorp Klein Ammers, door 't verzinken van den Dyk, gedreigd werd met den stroom te zullen wegspoelen, twee maalen alarm geslaagen. De Inwoonders waren, eer het verzamelde Volk dit Dorp bereikt hadt, het gevaar, door onvermoeiden vlyt, te boven gekomen, doch naauw was die vrees verdweenen, of, op eenigen afstand, liep de | |
[pagina 89]
| |
Stroom ter plaatze, waar gebrek aan Manschap 't benoodigde om dat geweld te keer te gaan niet aanvoerde, over den Dyk, allengskens killen, en eindelyk een volslaage Doorbraak, vormende. De Alarmklok waarschuuwde de Landlieden om zich, met hun goed, op de best mogelyke wyze, te bergen. De gansche Krimpener Waard liep onder: dit deedt het water in de Lek vallen; en hoopte men de Lopiker Waard, door opkisting voor een dergelyk lot te beveiligen. Doch de hoop op deezen arbeid, verdween. Een losbarstende Ysdam gaf schot aan 't water, 't welk met een alles mede rukkend geweld, voorby Schoonhoven stroomde; doch een ander beneden die Stad ontmoetende, daar voor staan bleef, en dezelve in 't uiterste gevaar bragt; dewyl het water ter hoogte van negen- en- zestig duimen boven 't Klokkengeslag steeg, en dus hooger dan by Menschen geheugen: de Kistingen, aan den Rivierkant binnen de Stad gemaakt, begonnen te wyken en uit te barsten, het water, op eenige plaatzen, uit den grond te wellen, de keisteenen uit de Straaten dringende. Het gevaar Schoonhoven dreigende verminderde door het los worden van den hinderlyken Ysdam, en het eenigzins zakken des waters; dan het Ys, 't geen zich gezet hadt in de Doorbraken van den Dyk, schoot uit dezelve, voerde het stuk Dyks, tusschen de twee Gaten staande gebleeven, weg, en maakte 'er één Dykbreuk van, waar door 't water, met groot geweld, zich in de Krimpener | |
[pagina 90]
| |
Waard ontlastte, en alle voorzorgen omtrent de Lopiker Waard genomen verydelde, die daar door mede in een tooneel van Waterwee veranderde, en Schoonhoven, van dien kant, zich als een Eiland vertoonde. De versperrende Ysdam brak, in 't begin van Sprokkelmaand, los, geraakte uit het gezigt, gevolgd van een voor 't oog zigtbaare valling des waters. Schoonhoven vond zich gered uit het dreigend gevaar; doch in de Overstroomde Waarden, die van zeven tot negen voeten onder stonden, was de elende groot. Inwoonders, die gemeend hadden het met hunne Beesten, op steigeringen, in hunne Huizen te zullen kunnen houden, waren genoodzaakt naar Schoonhoven, en andere hoog gelegene plaatzen, te vlugten. Langs de Dyken van de Krimpener Waard telde men honderd en zeven- en- zestig Hutten van riet opgeslaagen waar in de arme Landlieden, uit het middelste van de Waard, en zulke Plaatzen, waar men 't huis niet kon houden, gevlugt, een jammerlyk en deerniswaardig verblyf vonden, van nooddruft door de Magistraat van Schoonhoven dagelyks uit Schuiten voorzien. Terwyl zy, in eene op nieuw knellende koude, van alles beroofd, het oog gevestigd hielden op de ondergeloopen Waard, in de hoop van eerlang, by 't vallen des waters, de overblyfzels hunner eigendommen te zien te voorschyn komen, staat, omtrent het midden van Sprokkelmaand, een hevige en eenige dagen aanhoudende Stormwind op; de slag in 't water daar door ver- | |
[pagina 91]
| |
oorzaakt, rigtte eene deerlyke verwoesting aan. Veele Huizen en Schuuren spoelden geheel weg, de Daken en Kappen zag men wyd en zyd langs den vloed dryven: veele Muuren stortten neder, terwyl de Gebinten der Gebouwen staan bleeven: de meesten der Landlieden, die 't nog gewaagd hadden op Zolders, of hooge Plaatzen, te blyven, vonden zich, in dit nieuw knellend leed, genoodzaakt tot het verlaaten der lang ingehouden stede; te hunner lyfsberging voeren veel Schuiten en Praamen uit Schoonhoven die ongelukkigen te gemoete, door het in deezen Storm weder wassend water, 't welk, op 't einde van denzelven, een halve voet hooger bevonden werd dan het tot nog gestaan hadt. - Hoe zeer met een dergelyk Waterwee gedreigd, gelukte het Menschlyk vlytbetoon, onder 's Hemels zegen, 't zelve buiten 't Ambagt van Lekkerkerk en het Waterschap van Woerden te houdenGa naar voetnoot(*). |
|