Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijNader Vertoog van d'Affry over dit beletten.Daar men aan dit Voorstel des Britschen Afgezants gehoor verleend hadt, en de uitvoer van Yzer, Geschut en Kogels te Amsterdam zwaarigheid ontmoette, verfcheen de Graaf d'affry, in Wynmaand, met een Vertoog om aan te wyzen, hoe die zwaarigheid met de Onzydigheid, door hun Hoog Mogenden omhelsd, streedt, en het ophouden, deezer Krygsbehoeften, van zyne Majesteit niet anders zou kunnen aangezien worden, dan als eene verbreeking van dezelve: dewyl zyne Vyanden, onder den dekmantel dier Onzydigheid van de Onderdaanen der Republiek allen noodigen onderstand trokken. Weshalven hy verzogt, dat, zonder uitstel, die Stukken Geschut en Kogels, langs de Binnenvaarten en Kanaalen van Amsterdam na de Nederlanden mogten gevoerd worden: dat men geen de minste agt zou geeven, op de heerschende en van, allen grond ontbloote eischen eener nabuurige en jaloursche Mogenheid, die, niet te vrede met het belemmeren des Zeehandels, regt meende te hebben, om Wetten in 't hart des Lands voor te schryven, en wier Volksstelzel tot niets anders strekte, dan tot verderf der Ingezetenen | |
[pagina 77]
| |
van den Staat, indien zy denzelven niet kon doen deelen in de ongelukken en gevaaren van den OorlogGa naar voetnoot(*). Deeze Vertoogen, zo strydige belangen voorstaande, konden niet wel anders dan zeer verschillende Beoordeelingen ontmoeten; deezen hielden dat des Franschen Afgezants 't geen van Hulp sprak, voor een Syreenen-zang, terwyl anderen de aangeboode Hulp, als eene daad van Edelmoedigheid ophemelden; eenigen oordeelden de klagten des Engelschen Afgezants gegrond, daar zommigen zich niet genoeg konden verwonderen over de onbeschaamdheid van eenige trekken onze Scheepvaard betreffende. |
|