Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijHandeling der Bond genooten over de Voorzieningen, en het aanneemen derzelven.Het meergemelde Staatsbesluit by Holland, wegens de Voorzieninge, was nimmer in de Algemeene Staatsvergadering ingebragt; doch dewyl, zints dien tyd, alle de Gewesten de noodige Schikkingen daar op beraamd en vastgesteld haddenGa naar voetnoot(*), | |
[pagina 13]
| |
hielt het oogmerk om 't zelve in de Vergadering te openen, grootendeels op: dan men besloot, egter, door Gelastigden uit Holland, by de betuiging van de smertlyke droefheid over het ontydig afsterven der Vrouwe Gouvernante, aan de Bondgenooten verzekering te geeven, van hun opregt oogmerk en geneigdheid om de goede Verstandhouding, en de noodige Eensgezindheid tusschen de hooge Bondgenooten te bewaaren, hart en handen in een te slaan, om dezelve te handhaaven, als waar door alleen de Staat buitenslands agtbaar, en, onder gods zegen, binnenslands gelukkig kon weezen. Zy hadden, daarenboven, in last te ontdekken den Raadslag genomen, omtrent den tyd, wanneer de Minderjaarigheid zou eindigen, te weeten met den ouderdom van Achttien Jaaren; en dat de Erfstadhouder of Erfstadhouderesse, met de Vyftien Jaaren Zitting zouden mogen hebben in de Vergadering van hunne Hoog Mogenden en in den Raad van Staaten, naa vooraf gedaanen Eed van Geheimhouding. - Dat, geduurende de Minderjaarigheid, het geeven der Patenten zou geschieden, gelyk in Stadhouderlooze tyden, vastgesteld was; doch, zo mogelyk, met overleg van den Hertog van Brunswyk, aan welken Veldmarschalk ook door hun de Magt en 't Gezag over de Krygsmagt van den Staat, op eene medegedeelde Instructie, was opgedraagen - dat het Admiraal Generaalschap, of 't be- | |
[pagina 14]
| |
vel over de Krygsmagt te water, voor als nog onbeschikt, en tot nader besluit, op dien voet zou gelaten worden, voor zo veel de bediening van Admiraal Generaal betrof, als vóór de Verheffinge van zyn laatst overleden Hoogheid was geschiedt. - Dat hunne Hoog Mogenden over de Landen der Generaliteit, als Voogden, alles zouden waarneemen wat tot het Erfstadhouder en Capitein Generaalschap behoorde, uitgenomen voor zo verre 't bevel over het Krygsvolk aan den meergemelden Hertog was opgedraagen. - Dat zy ook in die hoedanigheid, aan zich behielden het verleenen van Pardonnen en Gratien in die Landen. - Als mede dat de Inkomsten, en Wedden des Erfstadhouders, in zyne onderscheidene Waardigheden, betaald zonden worden aan den Domeinraad van den zelven. Wanneer wy ons de Voorzieningen in andere Gewesten beraamd, en zo zigtbaar op de leest van Holland, althans wat de Vergadering van hunne Hoog Mogenden betrof, geschoeid, herinneren, zullen wy ons geenzins verwonderen, dat de gegeevene opening van hun Ed. Groot Mogenden, aldaar met dankzegging werd ontvangen, en de Afgevaardigden der andere zes Landschappen, niet aarselden om eenpaarig het voorgestelde te omhelzen, en in een Besluit te veranderen. De Griffier gaf hier van kennis aan den Hertog van Brunswyk, met verzoek om dien last wel op zich te | |
[pagina 15]
| |
willen neemen en nog staande de Vergadering den Eed te komen afleggen, gelyk kort daar op geschiedde. |
|