Volks lieden-boek(1785)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] De gewapende burger Wys: Wat of de Schout mag praaten. Ik wil het wel belyden 'k Ben grootsch op myn geweer, Dit zyn nog goeye tyden, Nu krygt een Burger eer, Maar ach! myn wyf Noemde eerst dit werk een aaklig tydverdryf. Maar zy heeft niet klaagen, Dat ik myn tyd vermul, ‘Zult ge ook uw kop dan waagen, Zo sprak zy, ben je dul’ Ik zeî: wel kind! Dan toont uw man eerst recht dat hy u mint Zou 'k daaglyksch sloven wroeten, Gelyk ik waarlyk doe, En alles geven moeten, Jaa zelf myn kop nog toe. Wanneer hier eens De vyand kwam, dat was iets ongemeens. [pagina 22] [p. 22] Zou ik u zien vermoorden Of schenden, lieve vrouw! Daar ze onzen Jan versmoorden, Dat was eerst rechte trouw! Neen! in de daad. My dunkt dat daar myn pligt niet in bestaat. En als myn overheden Eens zeiden,, 't Is gedaan ‘Zo 't volk niet toe wil treeden ‘Om ons nu by te staan. En zeî men dan: ‘Daar gaat de man, die ons niet helpen kan. 'k Zou als een dolle woeden, Om dat ik 't dierbaar pand Der vryheid niet kon hoeden, Tot heil van 't vaderland. 'k Kogt dan een strop En hong voorwaar aan d'eersten boom my op. Vorige Volgende