| |
Kindermaals liedje
op Verscheide Wyzen Wys: Liefhebbers van de vrolykheid.
Komt vrienden! Tast nu lustig toe.
Ik moet je nou tracteeren,
Maar ben, wat ras van 't nooden moe,
Wie zou dat ook begeeren,
Als Lieden van een hooger trant,
Houdt dat my dan ten goede,
Een weelde is, naar myn klein verstand,
Daar zit myn vrouw weêr an myn zy,
Ik zou van vreugd haast springen,
Myn lieve vrienden! 'k ben zo bly,
Ik kan my niet bedwingen,
| |
| |
Ik stond te kyken als een uil,
Toen zy begon te kraaken,
Maar Lysmoêr zeî, met dat gepruil
Zel jy 't niet beter maaken
En toen ik daar een jongen kreeg
De grond leek my te ontzinken,
Ik huilde, jaa ik bad, ik zweeg,
En moest van schrik reis drinken
Van drinken, ja gepraat dat 's goed.
Wel dan eens ingeschonken
Wy zien het is hier overvloed,
De kraamvrouw moet gedronken.
| |
Wys: Wat is het zoet het menschdom te verpligten
Kraamvrouw! veel heil! dat we u aanschouwen mogen
Hier aan den disch in onzen kring,
Hoe voelt ons hart zich thans tot vreugd bewoogen,
Wy juichen om uw zegening
Leef met uw man nog lang gezond
In het genoeglyk Echtverbond.
| |
| |
| |
Wys: Liefhebbers van de vrolykheid.
Wel vrienden! 'k zeg u hartlyk dank,
Voor uw genegen wenschen,
Ik wensch u ook uw leeven lank
Veel zegen, braave menschen!
Daar schreeuwt, myn kleintje! 't stoor je niet
Ik zal 't de borst maar geeven,
Wat heeft het schaap toch aan 't verdriet,
Al schynt het pas te leeven.
Kyk man! dat is een heerlyk kind!
Wat zegje van die wangen,
'k Wed, dat men zulke niet meer vindt.
Zoon kind te zuigen, goeye vrouw!
Je zelt het deeglyk merken,
Wel waarlyk 't is een heele sjouw;
Je vrouw die praat myn keel zo droog
o Man! zy ken zo preeken,
Maar 'k schat haar daarom toch heel hoog
Zy kan van alles spreeken.
| |
| |
Wel Buuren uw gezondheid,
De Kraamheer moet gedronken.
Neen Buurtjes! dat wordt niet geleên.
| |
Wys: Men zag Dametas langen tyd.
Veel zegen Buurman! met dit feest,
Zie ras uw vrouw geheel herstellen,
Laat altoos u naar lyf en geest
Des Hemels milde gunst verzellen,
Win altoos geld in overvloed,
Zo gaat het ook uw vrienden goed.
| |
de Wys: Liefhebbers van de vrolykheid.
Nu voor de Gasten, 'k ly het niet,
Ik moet uw welzyn drinken,
Gy deedt my waarlyk daar verdriet.
Komt laat ons nu eens klinken,
Myn vrienden! 'k wensch u lang gezond
| |
| |
In deeze buurt te aanschouwen.
'k Verzoek uw vriendschap in het rond
| |
de Wys: Lysje sliep in een bosch in 't lommer.
De vriendschap is het zout van 't leeven,
Dus eeren wy haar bly van hart,
Zy zal nimmer ons begeeven,
In blyde dagen of in smart,
Al zyn wy alle nobele baazen
De grond der vriendschap, die zo hecht
In onze harten is gelegd,
Is dieper dan de boôm der glaazen.
Dat zy dan bloei, dat zy dan bloei
En by dit kindermaal nog groei.
|
|