Volks lieden-boek(1785)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] De weever. Wys: Lysje sliep &c. Het is hier warm in Zomerdagen, De Pannen lyken gloeyend heet, Maar zou ik om myn lot nu klaagen, Dewyl ik by myn werken zweet, My dunkt, dat zou ondankbaar weezen, Voel ik wat prikkling op myn huid, 'k Denk 't luye zweet, dat moet 'er uit. 'k Heb voor geen brood gebrek te vreezen, Dat vrees ik niet, dat vrees ik niet, En dat is 't grootste huisverdriet. De Boer moet by zyn maayen zweeten, Ik was eens met myn Teuntjemoêr, Die tyd zal nimmer my vergeeten, Een weekje t' huis by Kees de Boer, 'tWas Hooibouw - kyk! - dat noemde ik werken Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. 'k Was tot dien arbeid niet in staat, En nou behoor ik tot de sterken. Ik ruil niet, neen! ik ruil niet, neen! 'k Ben met myn schietspoel wel te vreên. [pagina 6] [p. 6] De Pikbroek zal de zon ook voelen, Ik heb van Heinneef wel gehoord, Men schrikt op zee voor voetjes spoelen, Al is het nog zo heet aan boord; En met een zwaar geweer belaaden Als een zoldaat op Marsch tegaan, Of uuren naa malkaar te staan En door de zon haast gaar te braaden: Ik ruil niet, neen! ik ruil niet, neen! 'k Ben met myn simpel wel te vreên. My dunkt de klok sloeg twalef uuren, De maag die maakt het my al bont, Wel wyf! hoe kan het zo lang duuren, Zy denkt, wat honger is gezond. Jaawel! ik hoor de pan als zissen. Ik denk, wat moet 'er menig man, Die op zyn heil nog roemen kan, Myn huizelyk geluk niet missen? 'k Vlieg na beneen, 'k vlieg na beneen, 'k Ben met myn wyfje wel te vreên. Vorige Volgende