Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 5
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Parijs, 22 Mei.Ik zou van klinkklare vreugde in mijn vertrek kunnen rondbuitelen. - Twee vliegen in één klap, zegt het vaderlandsche spreekwoord - maar ik mag het wel veranderen, twee vliniders, twee fraaije vlinders in één klap... Slaat zoo niet met uwe kostelijke wiekjes; gij zult 'er het fraaije poeder afslaan. Het doosje, waarin gij opgesloten zijt, is groot - is ruim - en met heerlijke glazen voorzien. - Hadt gij op uwe vaderlandsche boterbloempjes blijven azen, niet zoo ligt zou ik u gekregen hebben ... maar gij moest naar Frankrijk, en wel naar | |
[pagina 2]
| |
Parijs vliegen, om daar rondom uitheemsche bloemen te dartelen.... En nu ... - Onverbloemd, Piet! Ik heb Santje in den knip - en tevens hare niet geheel onbevallige vriendin, de dochter van Juffrouw Beukelman. Gij zult wel nieuwsgierig zijn, hoe dat is toegegaan. Gij zult het hooren - Arrige aures, Pamphile! zeî mijn oude Rector - en trok mij dan aan mijn oor, als of hij asine wilde zeggen. - Ik had twee dagen, eer dat de Dametjes te Parijs kwamen, hier reeds, zoo als een zeer fatsoenlijk man past, op de Quai de Voltaire een gedeelte van een groot Hotel gehuurd - op den naam van den Heer Lespinas. - Den Heer Lespinas vertoonde ik niet, maar een knaap, dien ik te Brussel gehuurd had, om die rol te spelen. Ik was onder den naam van zijne zieke Hollandsche vrouw digt in een' mantel gehuld, toen alles in orde was, gearriveerd ... en ongenaakbaar voor ieder. De Heer Lespinas maakte kennis bij Madame Visquerot, de Dame, waaraan ik ontdekt had dat Santje met hare reisgezellin geadresseerd was, en hoorde van die praatzieke Dame, zooras hij van zijne lieve Hollandsche vrouw, die NB. het heimwee naar Holland had, wel ras, dat 'er twee Hollandsche Dames in Parijs bij haar zouden komen. Nu moest de Heer Lespinas haar bidden, dat zij haar de aankomst van die jonge Juffrouwen zou laten weten; zij zou zijn kwijnende echtgenoot daar door opbeuren, want | |
[pagina 3]
| |
alles, alles wat Hollandsch was, en maar naar Hollandsch geleek, was alleen in staat, om hare zwaarmoedigheid voor eenige oogenblikken te verdrijven. Madame Visquerot gaf haar woord - en voor eene fransche vrouw, quid mirum! zij hield haar woord. Mijn Heer Lespinas ontving het berigt van hare komst, en zijne uitnoodiging geschiedde tegen heden middag - Beide - de Juffertjes gaven hun woord. Piet! span nu de zenuwen van uw hersens zamen, en verbeeld u, hoe ik te moede was ... maar ik zal u wat helpen.... Ik was gekleed, als eene Dame, die eene kwijnende ziekte had, geheel in het wit.... Dank zij de lieve natuur, dat zij mij een fijner gelaat gegeven heeft dan u, en dat ik, wel geschoren, ten minste bij den eersten opslag, en in geen helder licht gezeten, voor eene Dame kan doorgaan. Waarlijk, toen ik mij, in mijn vrouwelijk gewaad, zoo geheel van top tot teen in den spiegel bekeek, vergeleek ik mij bij Achilles, toen hij bij zijn' Oom Lycomedes, op 't eiland Scyros, daar onder de jonge Hofdametjes door zijn Mama Thetis verborgen was.... 'Er was, schoon Deïdama, zoo als naderhand bij de stukken bleek, toen zij moeder van Neoptolemus of Pyrrhus werd, wel beter geweten had, 'er was toch een Ulysses noodig, om het groot geheim van zijne sekse te ontdekken.... Waarlijk, mij zoo bekijkende, kon ik mij toch wel verbeelden, dat 'er in Parijs ook Deïdamaatjes | |
[pagina 4]
| |
zouden te vinden zijn, die, schranderer dan de Fransche Ajaxen op dat stuk, mij voor eenen Achilles zouden gekend hebben. 't Was zoo tusschen vier en vijf ure, dat ik arme Madame Lespinas de lieve Hollandsche Landgenootjes verwachtte. - Stel u zoo uwen vriend voor, zindelijk in een wit Mousselinen nachtgewaad, zeer modieus, dat moogt gij vrij gelooven, uit het Magazin de Modes van Madam Visquerot door haar' getrouwen Echtgenoot gekocht - in eene gebogen gestalte, in een' ziekestoel, leunende met de hand op de tafel.... Daar werden de Dames door mijn Valet de Chambre aangediend; mijn Heer Lespinas vliegt naar de deur en ontvangt de Hollandoises met veel zwier en komplimenten.... Daar, daar zag ik de heerlijk schoone Susanna Bronkhorst, of liever, ik zag de Schoonheid zelve, toen de natuur haar uiterste proefstuk van scheppend vermogen aan het menschenbeeld besteedde, opgesierd met al den zwier der nieuwste en bevalligste mode binnentreden, vergezeld van hare niet onbevallige reisgenoot.... Zij maakte een kompliment aan den Heer Lespinas. - Ik deed als het ware, eene poging, om op te staan, maar die mislukte mij ... daar toe was Mevrouw Lespinas te zwak.... Zij zeeg weder op haar' stoel neder: en met eene flaauwe nagemaakte vrouwenstem zeide ik ... Zet u, zet u, lieve Dames! zet u neder, zonder komplimenten, zoo | |
[pagina 5]
| |
als wij in Holland, in ons eenvoudig Holland, gewoon zijn.... (De Dames gingen zitten, en ik ging voort na even gehoest te hebben) Ik ben droevig verkouden.... Zoo lang ik in Frankrijk geweest ben, heb ik eene zekere heeschheid gehad.... O ik kan mij, ik kan mij geheel niet aan dit land, aan dit klimaat gewennen.... Susanna Bronkhorst vatte nu het woord, en zeide: ‘Ik zag, Mevrouw! hoe weinig ik van deze stad nog bezocht heb, reeds eenige fraaije gedeelten - en, schoon ik mijn vaderland liefheb; moet ik toch bekennen, dat mij het klimaat hier niet minder bevalt. Wij Hollanders zijn aan het onze gewoon, maar anders, onbevooroordeeld gesproken, de natuurlijk lage ligging van ons land, althans van Holland, maakt zeker, dat wij met vele ziekten te strijden hebben, waaraan hooger gelegen landen niet zijn blootgesteld. - Ons landje ...’ O spreek toch, viel ik haar in, met geene verkleining van ons dierbaar vaderland (hier zuchtte ik diep) Lieve Dames! Ik wenschte, dat ik in dat Landje was.... O hoe ongelukkig is het voor mij, dat ik 'er niet losser van ben.... Geloof mij, Dames! alleen het denkbeeld, dat ik in u mijne Landgenooten zie, verrukt mij, beurt mij op. (Ik gaf hiep een' wenk aan den zoogenaamdeh Heer Lespinas dat hij vertrekken zou.... Hij deed zoo, en sloot de kamerdeur op het nachtstot.) Ik | |
[pagina 6]
| |
was ondertusschen Susanna meêr en meer genaderd, en, behalve dat ik het onnoodigrekende, konde ik mij niet langer vermommen, want mijn hart sloeg hoorbaar en de top van ieder vinger was een pols. In een oogenblik stond ik op, wierp het losse nachtgewaad en mijne muts af, en, terwijl Susanna eerst verwonderde oogen sloeg op hare vriendin over het bijzonder toeval, dat zij waande, dat Mevrouw Lespinas overkwam, vloog haar Kraaijestein, dien zij toen oogenblikkelijk in mij herkende, om den hals - zij gaf een' gil, toen zij mij herkende - maar niet in zwijm vallende, riep zij, toen ik haar aan mijn hart klemde - en met eene zegepralende vrijmoedigheid kuste - ‘Groote God! wat zal mij gebeuren! - Vlugt, vlugt, Krisje! 't is de Heer Kraaijestein - Groote God! wat zal mij gebeuren!’ Toen liet ik haar, zeker tot haar groote verwondering, eensklaps los, en zeide - Niets kwaads, niets kwaads, mijne bekoorlijke Vlugteling! niets kwaads, Juffr. Bronkhorst. - Gij hebt mij genoodzaakt tot dezen stap, gij hebt mij eenige vrijheid tot denzelven gegeven door uwe eigen vermommingen. - Ik zag ondertusschen, dat Juffrouw Beukelman, stom van verwondering, angstig naar de deur zocht, en wendde mij tot haar ... Vrees niet, lieve Dame! doe geene poging, om de deur te openen, want ik heb voor alles zorg gedragen - | |
[pagina 7]
| |
gij zijt in mijne handen - geheel in mijne handen - maar gij zijt in goede handen ... maak u niet ongerust ... noch u, noch juffr. Bronkhorst zal eenig kwaad wedervaren. Steun op mijne edelmoedigheid. Susanna Bronkhorst had zich middelerwijl op een canapé geworpen - en scheen mij in een' staat, die nabij aan wanhoop grensde.... Zij bedekte haar gelaat met hare hand. Ik trad met schijnbare bedaardheid naar haar toe, en zeide - Juffr. Bronkhorst! ... Ontstel u niet te veel.... Geloof mij, schoon ik mijne toevlugt tot deze list heb moeten nemen, ik heb niets dan alles goeds met u voor.... Denkt gij, dat ik, die u bemin, die u aanbid, zou kunnen dulden, dat gij langer in den vernederden staat van eene afhankelijke dienaresse van Juffrouw Beukelman leeft - neen! daartoe ... daartoe zijt gij niet geboren. ‘Ik weet,’ zeide zij daarop, op eenen zeer nadrukkelijken toon, ‘ik weet naauwelijks, of ik mijne zinnen gelooven mag.... Alles schemert voor mijne oogen ... en mijn verstand is bijna verbijsterd, ik denk toch niet, dat uw oogmerk zijn zal, ons hier gevangen te houden, mijn Heer Kraaijestein!’ Ik: Dit Hotel, dat het mijne is, heeft immers het voorkomen niet van eene gevangenis?... S. Bronkhorst: 't Zou voor mij erger kunnen zijn, dan de akeligste gevangenis. | |
[pagina 8]
| |
Ik: Nog eens, niets kwaads zal u van mij bejegenen.... Verlaat u op mijne edelmoedigheid. S. Bronkhorst: Geef mij daar voor ééne reden, en ik zal u voor de eerste maal van mijn leven gelooven. Ik: Geene scherpheid, lieve Juffr. Bronkhorst! geene scherpheid! - gij wenscht eene reden - zoo ik immers eenig kwaads in den zin had, zou ik van dit tooneel niet eene van uwe sekse deelgenoote en ooggetuige gemaakt hebben. Van de jonge Juffrouw Beukelman heb ik mij alleen verzekerd, opdat zij altijd getuige zou kunnen zijn mijn gedrag ten uwen opzigte. (Dit argument verstomde haar en ik ging met dezelfde vrijmoedigheid voort, als een zegepralend veldheer, die door de grove artillerij de verwoesting in de gelederen van zijn vijand aangerigt heeft. - Ik deed nu mijn kavalerij aanrukken, zeggende:) Welke verzekeringen begeert gij meêr - welke verzekeringen.... Ik wil alles, alles u beloven ... en ik zweer u bij God, ik zal alles heilig nakomen. Alles, alles nu ik het geluk heb u eenmaal in mijne magt te zien, maar ik zal mij dat geluk niet weder laten ontglippen, en niets, niets zal mij weder kunnen afrukken van u, van welke mijn geluk op aarde - en (dit zeî ik zeer devoot) misschien meêr afhangt.... Maar - komt, lieve Dames! - Gij waart te gast genoodigd bij Mevrouw Lespinas - 't Is | |
[pagina 9]
| |
hoog tijd, dat wij dineren, in de kamer hierbij heb ik een klein diné doen gereedmaken, want heden avond gaan wij naar het Theatre François. Hier schelde ik - en meteen opende zich de porte brisé, waar drie Bedienden, op het prachtigst gekleed, gereed stonden. - Ik greep de weigerachtige hand van mijne Koningin - en leidde haar naar eene der zitplaatsen en vervolgens bewees ik dezelfde pligtpleging aan Mejuffr. Beukelman, die niet zoo weigerachtig viel, en over de pracht, die zij zag, verrukt was. - Ik zeide, toen wij ons aan tafel gezet hadden - Wij kunnen veilig spreken, Dames! mits Hollandsch, want geen van deze knapen verstaan 'er dan een enkel woord van. Suse deed zich een glas met water geven - en verklaarde, dat zij van de geheele aanrigting niets gebruiken zou. - Ik bad haar, mij voor mijne bedienden niet ten toon te stellen - zeggende, dat ik wel begreep, dat het geen gebeurd was eenen verbazenden indruk op haar moest gemaakt hebben, maar dat zij zich waarlijk te veel ontrustte. - ‘Gij moet,’ zeide zij toen, ‘geen het minst gevoel van achting voor mij hebben, zoo gij u verbeelden kunt, dat ik in dezen toestand gerust zou kunnen zijn. Ik was te verpletterd door uwe baldadige stoutheid, aan mij en deze Juffrouw gepleegd, om u mijne verontwaardiging uit te drukken. Zeg mij, mijn Heer! kan ik over mijn persoon beschikken?’ | |
[pagina 10]
| |
Ik: Geheel, Mejuffrouw! - gij zijt geheel vrij, gij kunt over dit huis, over deze bedienden gebieden, als over uwe eigen... S. Bronkhorst: Dat is mijne vraag niet, mijn Heer! kan ik dit huis verlaten als ik 't verkies? Ik: Ja! mits dat ik u vergezelle. Nu mij het goed geluk u, na zooveel lijden en verdriet, als in mijne armen heeft terug gevoerd, zal ik u niet weder laten glippen, voordat ik mij verzekerd heb van uwe herwonnen achting - en dat ik mijne hartelijke, mijne vurige liefde met uwe wederliefde bekroond zie.... (Zij wilde mij in de reden vallen, maar ik liet met groote snelheid volgen) die achting, Mejuffrouw! hoop ik te verdienen door u te overtuigen van een zoo kiesch als edelmoedig gedrag - door u te toonen, dat ik, schoon ik thans het geluk heb, u volkomen in mijne magt te zien, van die magt geen ander gebruik wil maken, dan u op de sprekendste wijze te overtuigen, dat ik geenszins die onverlaat ben, als de laster mij heeft afgeschilderd.... Ja ik hoop, ik durf van uwe edelmoedigheid hopen, dat gij daarvan overtuigd, dezen mijnen stap spoedig zult vergeven ... o laat ik 'er mogen bijvoegen, ik durf de stoute hoop koesteren, dat de uitgedoofde vonk der teederheid welke ik mij steeds gevleid heb, dat, ondanks al het onaangename, dat 'er tusschen ons plaats gehad heeft, in uw hart voor mij bestond, op nieuw zal ontglimmen, wanneer gij | |
[pagina 11]
| |
ontdekt, dat gij, gij alleen in staat zijt, om mij aan mij zelven, en aan de Burgerlijke Maatschappij terug te geven ... terug te geven als een waardig lid derzelve. S. Bronkhorst: Ik zal op alles, wat gij, mijn Heer! de vrijheid gebruikt, zoo vlot weg, in eenen vloed van woorden, voor te dragen geen woord aanmerken, maar ik wenschte te weten, waarin mijne vrijheid toch bestaan zal, daar ik zoo ongelukkig ben, van mij onder uw opzigt te bevinden.... Ik: Waarin? lieve Juffrouw! Gij kunt, zoo als ik reeds zeide, over alles, wat in dit huis is, beschikken; gij kunt koopen wat gij verkiest; gij kunt van alle de uitspanningen, alle de vermaken, welke deze Hoofdstad, in zulk een' overvloed oplevert, gebruik maken, of geen gebruik maken, al naar uwe verkiezing; gij kunt in alles, ten allen tijde, uwe vriendin doen deelen. - Zelfs heb ik, uwe kieschheid kennende, gezorgd, dat in dit Hotel voor u, en uwe vriendin een uitnemend slaapvertrek is gereed gemaakt, waarin gij door vrouwelijke bedienden, geheel ter uwer keuze, zult worden opgepast, daar ik zorgen zal, dat dat vertrek als een heiligdom nooit door iemand dan door u en uwe vrouwelijke bedienden genaderd worde. Ik heb daarbij een klein kabinetje met eene uitgezochte Bibliotheek, daar kunt gij zooveel tijd, als gij goedvindt, aan uwe geliefde letteroefeningen, of vrouwelijke hand- | |
[pagina 12]
| |
werken toewijden; daar kunt gij met uwe bekenden en vrienden in het vaderland, naar uwe verkiezing, briefwisseling houden - en verveelt u dit Hotel dan zal ik oogenblikkelijk een ander huren - verveelt u deze hoofdstad, dan vertrekken wij naar Zwitserland - naar Duitschland - naar Italie - of naar Holland terug, zoo als gij verkiest. - Nu zweeg zij eene geheele poos stil, en scheen diep in gedachten verzonken. Zij gebruikte niets dan eenig brood, en nog een glas water. Juffr. Beukelman van haren eersten schrik bekomen, dineerde vrij smakelijk, maar vroeg mij, terwijl Santje zat te peinzen, of het dan mijn oogmerk niet was, om haar en Juffr. Bronkhorst dien avond weder terug te doen brengen naar Madame Visquerot. Ik gaf het goer de kind te verstaan, dat zij mijn oogmerk wel begrepen had; maar dat zij zich niet behoefde ongerust te maken, want dat ik reeds een biljet aan Madame Visquerot gezonden had; dat ik alleen Juffr. Bronkhorst, door mijne vijanden tegen mij vooringenomen, op het ernstigste wilde overtuigen van mijne goede, ja ik durfde zeggen, edele oogmerken; - dat ik van haar hoopte, dat zij alles zou aanwenden wat in haar vermogen was, om aan Juffr. Bronkhorst het leven hier aangenaam te maken. Zij bragt hier op in, dat zij hoopte, spoedig, ten minste binnen drie weken, naar Utrecht terug te keeran, want dat deze reis aangelegd was alleen | |
[pagina 13]
| |
met het oogmerk, voor haar moeders affaire.... Ik stelde haar daarop gerust, dat ik hare moeder meêr dan schadeloos stellen zou, en zij verzekerd kon zijn van de treffendste bewijzen mijner edelmoedigheid, bovenal indien ik zoo gelukkig was, dat ik eindelijk Juffr. Bronkhorst van mijn hartelijke liefde en wezenlijke hoogachting overtuigde. - Nu liep de maaltijd af, en ik liet alle de overige apartementen van het gedeelte van het Hotel door mij bewoond aan de Dames te zien. - Susanna ging eenige oogenblikken met hare vriendin op zijde, en na eenige woorden gesproken te hebben, greep Suse met eene haar ongewone geestdrift, de hand van Krisje, en ik verstond niets van het geen zij spraken, dan alleen dat Krisje zeide: ‘dat beloof ik u heilig.’ Ik ging nu naar de Dames toe, en zeide haar, dat de koets reeds meer dan een uur gewacht had, die ons naar het Theatre Francois zou rijden, en dat ik dus verzocht de eer te hebben, van de Dames te mogen vergezellen. ‘Ik ben geheel in geen gesteldheid, om naar de Komedie te gaan,’ zeide Suse. - Men speelt, gaf ik haar te kennen, een der beste blijspelen van Voltaire - zijn l'Enfant Prodigue. Ziende, dat de naam van dit stuk bij haar eenigen indruk maakte, hiel ik op nieuw aan, om naar de Komedie te gaan - en waarlijk tot mijn verwondering gaf Juffr. Constantia Stijfhoofd na nog eenige tegenstribbelingen toe. Ik denk, dat het dui- | |
[pagina 14]
| |
veltje der nieuwsgierigheid meê zal gedaan hebben, dat haar prikkelde, om toch ook een Fransch Spektakel te zien. Wij kwamen in de Komedie, terwijl men aan het tweede bedrijf was en namen plaats in een loge. Susanna was zeer stil - en sprak geen enkel woord tusschen het tweede en derde Bedrijf. Toen Euphemon fils met Jasmin opkwam, was zij geheel aandacht. Bij gelegenheid dat Euphemon, met veel teederheid, zeide van Lise:
Tout nous liait, la corformitê d'age
Celle des gouts, les jeux, le voisinage:
Plantés exprès, deux jeunes arbrisseaux
Croissant ainsi pour unir leur rameaux.
Le temps, l'amour qui hâtait sa jeunesse,
La fit plus belle, augmenta sa tendresse:
Tout l'univers alors m'eut envié;
Mais jeune, aveugle, à des mechants lié,
Qui de mon coeur corrompaient l'innocence,
Ivre de tout dans mon extravagance,
Je me faisais un lâche point d'honneur
De mepriser, d'insulter son ardeur.
Ik zuchtte bij den laatsten regel zeer diep, maar hield mij tevens, als of ik wenschte, dat Susanna mijn' zucht niet hooren moest. Zij zag mij aan, en gij zult wel gelooven, dat mijn gezigt heel zedig stond... Ik zag, althans ik verbeeldde mij, dat zij over mijne aandacht, en over de toepassing op mij zelven eenigzins vol- | |
[pagina 15]
| |
daan was - maar wat later zegt Euphemon tegen Lise zelf:
Oui, je le sais, notre coeur vengè,
Oui, vous devez en tout me mèconnaitre:
Je ne suis plus ce furieux, ce traitre,
Si detesté, si craint dans ce sèjour,
Qui fit rougir la nature et l'amour.
Jeune, égaré, j'avois tous les caprices:
De mes amis j'avais pris tous les vices;
Et le plus grand, qui ne peut s' effacer,
Et plus affreux, fut de vous offenser.
J'ai reconnu, j'en jure par vous-même,
Par le vertu que j'ai fui, mais qui j'aime. J'ai reconnu ma detestable erreur;
Le vice était étranger dans mon coeur:
Ce coeur n'a plus les taches criminelles Dont il couvrit ses clartés naturelles;
Mon feu pour vous, ce feu saint et sacré,
Y reste seul: il a tout epuré.
Ik zag, dat de oogen van Santje waterig werden, toen Euphemon fils deze woorden sprak; ja ik ontdekte, dat zij geheel bewogen was, en ik bediende mij van dat oogenblijk, dat gunstig oogenblik.... Ik naderde haar met half kunstige, half natuurlijke teederheid, en fluisterde haar in: Suse! Suse! Hoor, hoor Euphemon de taal van mijn hart spreken.... ‘O,’ zuchtte zij, ‘was uw hart, mijn Heer! als de taal van Euphemon....’ Dit zeide zij met een gelaat, dat | |
[pagina 16]
| |
mij bestrafte, maar uit hare oogen blonk eene mengeling van mededoogen en bestraffing.... Genoeg, Piet! genoeg ... Suse was bewogen ... was met mij bewogen, want zij zag, dat wed ik honderd tegen één, mij in Euphemon, o ik wenschte dat ik u dat gelaat van Suse kon schilderen!... Zij had waarachtig iets van een hooger dan menschelijk wezen. - Ja waarlijk, Piet! zij is meêr dan een gewoon meisje! - Ik geloof dat haar ziel maar één bestanddeel heeft, ik geloof, dat zij geheel deugd is, wel te weten, als 'er zoo iets bestaat. Hoe juichte ik in mijnen geest de schim van Voltaire toe. - Ja, ik, zoo ik een Poeet was, ik zou in staat gestaat geweest zijn, om oogenblikkelijk eene Pindarische Ode op hem te maken. Gij kunt denken, Piet! hoe ik juichte, toen ik Santje bewogen zag. Het marmeren hartje was kneedbaar geworden. Maar, hoe, hoe zal ik het in dien lieven buigzamen toestand houden. Ik heb oogenblikkelijk dubbelde schildwachten uitgezet, om den grooten schelm, die in mijn hart zit, in bedwang te houden. Maar ik geloof waarachtig, al sprong hij 'er uit, en hij zag de goddelijke heerlijkheid van Santjes oogen; dat hij als een poltron, althans het eerste oogenblik, zou terugspringen. Gij begrijpt, zoo gij iets kunt begrijpen, dat ik nu met de grootste devotie Susanna behandelde. Na het eindigen van het stuk verstoutte ik mij echter, | |
[pagina 17]
| |
om te gaan praten. Ik prees zoowel de uitvoering der Acteurs, als den inhoud van het stuk zelve. Ik kan niet zeggen, dat zij mij met veel antwoord vereerde, maar ik ging toch voort, wel meest met tegen haar, maar ook tusschen beide wat met Juffrouw Beukelman te spreken. Wat zou ik al veel praten.... Ik hemelde Voltaire als Tooneeldichter hoog op - en dat kon immers geen kwaad. Hebt gij wel een kat stilletjes in zijn hoekje zien zitten, juist als of zij zich met niets bemoeide, ja als of zij half in slaap was, maar op het kleinste geridsel van een muisje oogenblikkelijk met eenen sprong het arme dier op het lijf valt. Zie daar dan het beeld van uw' vriend Kraaijestein, niet in de poes maar in het muisje. Ik bleef al zoo voort praten over Voltaire - en verhief hem bovenal over de inventie in dit stuk ... zijne kracht van vinding.... ‘Inventie,’ zeide Suse, ‘Vinding, mijn Heer! Voltaire heeft hier geene eer van inventie. - Ik ontken niet, dat hij een vernuftig man geweest is ... maar het gronddenkbeeld van dit stuk heeft hij immers van de verhevene, eenvoudig verhevene schilderij van den Verloren Zoon ontleend. En schoon de losbandige twijfelaar geen vriend van den Goddelijken Uitvinder van dat verdicht verhaal was, hij schijnt zich echter hier wel te hebben willen vernederen, om dien anders zoo verachten Zede- | |
[pagina 18]
| |
Leeraar naar te volgen....’ Gelukkig ging het gordijn weder op, en men voerde Fanfan en Colas uitmuntend op, doch ik voelde mij zoo sterk aangegrepen, dat ik een' goeden tijd noodig had, om mij te herstellen. - Die oude goede Voltaire, mijn Sint, zoo als ik hem onder ons genoemd heb, die door een bon mot geheele plannen van theologanten doet instorten, met zulk eene vromigheid, neen, met zulk eene scherpheid, neen, met zulk eene fierheid aangegrepen. - Bij het zien van Fanfan en Colas grimlagchte zij tusschen beide - en zeî tegen Krisje: ‘Op het tooneel juicht men zulke gevoelens toe, maar wat baat het, in de zamenleving schaamt men zich die in praktijk te brengen.’ - Om niet laugwijlig te zijn, wij reden, toen Fanfan en Colas uit was, naar mijn Hotel. Ik had gedacht met de Dames te souperen, maar de fiere Susanna bedankte mij, en nam tevens eene proef van hare magt - zij verzocht met hare vriendin op de kamer, die ik haar had aangewezen, te souperen. - Zij moesten vroeg te bed, want daar het de volgende dag heiligedag was, zou zij met haar vriendin naar de Mis gaan. Hoe, zeide ik, eenigzins verwonderd, naar de Mis, gij zijt immers niet Roomsch, Mejuffrouw Bronkhorst. En wat was haar antwoord: ‘O neen! mijn Heer! maar ik dacht niet, dat dit bij u eenig verschil maakte. Ik ben een protestant, en zoo ik ge- | |
[pagina 19]
| |
loof op goede gronden, maar ik verkies met mijne vriendin morgen in de Mis te gaan, en het zal God wel om 't even zijn, waar mijn ligchaam zich bevindt, als mijne ziel zich tot Hem verheft met eenige Hem waardige gedachten.’ Ondertusschen, zeide ik nog: De plegtigheden der Roomsche Kerk.... ‘Plegtigheden,’ hernam zij henengaande, Plegtigheden zijn maar uiterlijke eerbewijzen, die alleen waarde ontleenen van het hart, waarmede zij geoefend worden. Kom Krisje! laat ons gaan...’ en na een kleine nijging vertrok zij naar het vertrek, dat ik haar en hare vriendin, voor dat wij naar de Komedie reden, had laten zien. - 'Er is iets bijzonders in het gedrag van Suse! - Zij gedraagt zich veel stoutmoediger, dan ik verwacht had. - 'Er is eene fierheid in hare houding, in hare manier van spreken, die mij waarlijk uittart, om alles, alles tegen haar te ondernemen.... Ik weet niet, wat denkbeeld ik van haar vormen moet, maar ik vrees, dat ik niet langs eenen zachten weg haar zal kunnen te onderbrengen.... Maar zij is nu in mijne magt ... en ik zal zorgen, dat zij mij nu niet weder door de vingers druipt. Gij begrijpt, Piet! dat ik morgen met haar naar de Mis ga, want de schaduw is geen trouwer gezellin van het ligchaam, dan Kraaijestein van Susanna zijn zal. - Ik heb, dit verstaat gij, den sleutel van de slaapkamer van Susanna en | |
[pagina 20]
| |
hare vriendin - en schoon zij dezelve van binnen met knippen verzekeren kan; ook die knippen zijn in mijne magt ... maar slaap gerust, mijne schoone! slaap dezen nacht gerust, uw uur heeft nog niet geslagen ... maar het zal slaan ... en was het niet, dat ik liever een' appel, die toch in mijne magt is, zachtjes en van zelve in mijne hand laat vallen, dan dat ik dien met geweld afscheur, dan zou het reeds geslagen hebben. Madame Visquerot heb ik reeds doen berigten, dat de jonge Dames bij den Heer Lespinas en zijne beminste eenige dagen zullen logeren, en zij heeft de noodige kleêren laten volgen, die aan dezelve behooren, en die zullen zij nu in haar vertrek gevonden hebben. - Maar het wordt tijd, dat ik mij voor eenige oogenblikken ter rust begeef; om morgen bij tijds mijne schoonen naar de Mis te kunnen vergezellen. - Nu zoodra ik eenige stappen nader ben, schrijf ik u weder. - Ik zou zoo gaarne het uiterste geweld vermijden - en hoe langwijlig zal de weg zijn, om haar vertrouwen te winnen.... Evenwel ik vlei mij, dat zij mij niet haat - en zij moet mij haten of beminnen - vloeken of zegenen - verachten of aanbidden. - Wie weet wat de dag van morgen baren zal. - Adieu! T.T. L.K. |
|