Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 240]
| |
den Haag, 15. Maart.Dat de Podagra u aan uw bed vastgenageld houde, dat al de jakhalzen van onze benden de ingewanden door kolijk zamenkrimpen, en dat de jicht Sara Lindenberg in de hersens sla! - Ik schuimbek van razernij. - De meid is de handen van Saartje ontglipt, net als een aaltje uit de handen van een kleinen onnoozelen jongen, die het nog in zijn vuist meent te hebben, als het lang weggekropen is. - O dat domme vrouwmensch! - Hebben u de vier uilskuikens, die gij mij uit Leyden, te paard, gezonden had niet verhaald ... hoe ik gesteld geweest ben. Maar dat hebben zij niet kunnen doen. - O dat ik u met bliksemstralen op een grond zoo zwart als de ftikdonkerste nacht, die 'er ooit in het heelal bestond, den toestand kon schilderen van mijne ziel bij de ontdekking, dat de prooi, die ik in mijne handen meende te hebben, mij ontwrongen was. Ik geloof, dat de woede van een tijger zacht- | |
[pagina 241]
| |
moedigheid is bij de mijne.... ‘Juffr. Bronkhorst is niet op haar kamer,’ zeide de verv.... Lise.... Maar laat ik het u eens verhalen, hoe zich alles toedroeg. - De slimme George, die nu voor tuinknecht speelde, en dien ik te Rijswijk een kroeg gekocht had, toen ik hem om Santje Bronkhorst afscheepte, die lompe schelm heeft mij ook slecht bediend. Nu rijdt hij het geheel Westland op en neêr. - Zoo doet ook de oude gek van een tuinman en nog twee anderen. - Ik ben zelf naar Delft en Rotterdam geweest, en zit nu zoo moê als een hond hier in mijn Logement - en wacht de rapporten van die schelmen. - De slang Sare is in haar nest gekropen... - en de vier Broertjes, die nog al hun best gedaan hebben, zijn weêr te Leyden.... Morgen rijd ik mogelijk naar Amsterdam... Ik heb dus, helaas! den tijd, om u te schrijven ... en waarover zou ik u anders schrijven, dan over mijn ongeluk ... over mijne mislukking.... Alles, alles was zoo heerlijk aangelegd. Toen de Leydsche knapen mij de tijding gebragt hadden, dat gij weder op uw drievoet hompelde, en het u dus onmogelijk was, om meê te komen, besloot ik, om Tijs Larive als kapitein aan te stellen... en de andere drie zouden aan de tuindeur de mindere rollen spelen. Als, zoo om elf uren alles in rust was of in rust scheen op het Buitengoed van Saartje, dan zouden zij met een verschrikkelijk geweld | |
[pagina 242]
| |
op de voor- en achterdeur te gelijk kloppen. Hierdoor zou natuurlijk groote onsteltenis ontstaan. Mevrouw Meadows zou dan de klok even laten luiden, en dan zou ik, die in Loosduinen dezen dag mij reeds zou moeten hebben onthouden, komen aansnellen... Uitmuntend, waarachtig uitmuntend, voerden zij het uit volgens de afspraak, nadat wij wij eerst te Loosduinen nog een fles gedronken hadden.... Ik bleef op een' kleinen afstand... en toen de klok eenigen tijd geluid had, schoot ik hijgende toe - roepende: Mevrouw Meadows! waar zijn de dieven, waar zijn de moordenaars! - Bevende deed Saartje de deur open - en zij speelde de rol heerlijk, maar toch een kwartier later beefde zij nog natuurlijker.... Waar is, waar is Juffrouw Bronkhorst?... ‘Op haar kamer... op haar kamer,‘ zeide de feeks.... Ik de trappen op.... Ik stootte de deur der kamer open, waar ik niemand vond dan Lise, die 'er bleek bestorven uitzag. Waar, waar is uw Juffrouw?... vroeg ik, de kamer wild in het rond ziende.... ‘Juffrouw Bronhorst is niet op haar kamer ...’ antwoordde de meid.... Ik: Waar is zij dan? Lise: Ik weet het niet.... Doodelijk verschrikt door de bende moordenaars en dieven, die nu weggetrokken schijnt, is zij uit dit vertrek, en misschien de deur uitgeloopen. | |
[pagina 243]
| |
Ik: (Lise bij haar arm grijpende) Lieg niet; of ik vermoord u... waar is Juffrouw Bronkhorst? Lise: Ik weet het niet.. ik weet het niet... Ik: Zij kan de deur niet uit zijn... waar hebt gij haar verscholen? (Ik schoof toen de gordijnen van het bed open, waarop die bekoorlijke den laatsten nacht geslapen had.) Lise: Zij is hier waarlijk niet, mijn Heer! Ik: Kanalje! (haar met de opgeheven vuist dreigende) gij weet, waar zij is... Wijs mij de plaats, of... Nu kwam Saartje naar boven ... en ik ging voort: ... Mevrouw Meadows, waar is Juffrouw Bronkhorst? Sara Lindenberg: Zij moet in haar kamer zijn. Ik: Zij is 'er niet.... Nu zette zich Saartje in haar vol postuur tegen Lise, en het was, of uit ieder oog een bliksemstraal op haar losschoot. ‘Waar is Juffrouw Bronkhorst?’ vroeg zij op een' toon, die Lise wel drie passen achteruit deed treden, en haar bevende herhalen deed, dat zij het niet wist. Saartje vervolgde: ‘Zoo zij niet meer in mijn huis is...’ en nu sloeg zij hare handen aan Lise en schudde haar: ‘Zeg Vrouwmensch! is zij niet meer in dit huis?’... Lise: Mevrouw!.. Mevrouw! laat mij los.. Zeg dan, zoo viel ik 'er tusschen in, is Juffr. Bronkhorst nog in huis.... De meid ant- | |
[pagina 244]
| |
woordde nu, terwijl hare knieën van schrik knikten: ‘Juffrouw Bronkhorst is, als ik het dan zeggen moet, niet meêr in huis....’ o G-d in den Hemel! gevlugt - gevlugt - schreeuwde ik uit.... Van Lise mij afkeerende naar Saartje - en gij verv.... gij hebt ze laten vlugten, om uwe wraak over mij te voltooijen; maar ik zweer u, ik zal... Saartje: (zich tot Lise wendende) En gij ongelukkig kreatuur! gij zijt haar behulpzaam geweest in hare vlugt. - (tegen mij) In 's Hemels naam, bedaar, mijn Heer! Ik zweer u, het is buiten mijn schuld.... Ik: (tegen Saartje haar van mij stootende) Heb ik u ooit geld geweigerd, Saartje! maar gij zijt een verraderes, een laag wijf, die u hebt laten omkoopen door Juffr. Bronkhorst. - Uwe ziel hangt aan elkander van geldzucht en wraak. Saartje: Ik mag lijden dat wij, op dit oogenblik, met huis en al in de aarde zinken, zoo ik iets geweten heb van het oogmerk van Juffrouw Bronhorst... maar dit beest (en hier wilde zij Lise slaan, waarin ik haar echter tegen hield... daar ik begon te begrijpen, dat Lise dan nog van mij in het vervolg met eenige gematigdheid zou kunnen spreken ... ik had mij reeds vergaloppeerd met Mevrouw Meadows Saartje te noemen)... Sla de meid niet, barstte ik uit, want zoo 'er iemand verdiend geklopt te worden dan | |
[pagina 245]
| |
zijt gij het.... Zeg mij Lise, wanneer is Juffrouw Bronkhorst vertrokken? De meid begon, nu zij zag dat zij bij mij eenigen voet kreeg, te huilen en zeide al snikkende, dat zij het niet wist... en dat zij niet langer in zulk een' dienst wilde blijven... dat Juffrouw Bronkhorst haar geleerd had, dat dienstboden menschen waren,... ‘Ja dat is een duivelsche leer,’ riep Saartje tusschen beide - ‘houd uw babbelachtigen mond maar van uw verv.... Juffrouw Bronkhorst.... Kom, zeg mij waar gij ze weggestommeld hebt...’ Lise zong alweêr den ouden zang van het niet te weten.... Ik werd zoo afgrijsselijk verbitterd, dat ik mij in staat gevoelde om een moord aan beide die vrouwluî te begaan. - Ga uit mijn oogen... verachtelijk gespuis, zeî ik - en gaf een trap, dat de zolder kraakte... Lise vloog weg, en Saartje, die mij meêr zoo gezien had, schoof heen. - Hemel! door welke gedachten werd ik nu geslingerd. - Ik was op het punt, om razend te worden. - Ik liep de kamer rond, als een woedende Leeuw, die zijn prooi verloren heeft... Suse! Suse! riep ik zelf tweemaal in eene soort van verteedering uit... maar mijne gramschap kwam welhaast weder.... Ik vervloekte mij zelven, - Saartje Lindenberg - het geheele huis - ja de geheele wereld, en vloog ziedende van gramschap weêr naar beneden... | |
[pagina 246]
| |
daar was het bitterste leven tusschen Saartje Geertruid en Lise aan den gang... Joris vloekte 'er tusschen beide en verzwoer zijn ziel en zaligheid, die hij trouwens duizendmaal verzworen heeft, dat het zijn schuld niet was - dat hij toch hoopte, dat ik hem zijn kroeg niet ontnemen zou. - Zwijg toch stil, riep ik eindelijk - of ik steek het huis in brand ... dat hebt gij allen, allen aan mij verdiend. - Zoo dunkt mij, Piet! moet omtrent een Kapitein gemoed zijn, als hij den rooden haan in het kruid gooit.... Nu kwam 'er stilte voor een oogenblik, die echter spoedig weêr verbroken werd, daar Toby eindelijk, op mijn schreeuwen, dat ik het huis in den brand zou steken, wakker was geworden, en nu schreeuwende uit zijn bed kwam - maar zoo als hij mij zag riep hij: ‘Mijn zweep, zweep....’ Ik had mijn karwats nog in de hand... Ik smeet den jongen de zweep naar zijn hoofd, en zeî: ‘Loop met die karwats, enz.’ Er moest toch aan dit stuk, gelijk aan alle dingen een einde komen. Ik zeî tegen Saartje, dat zij morgen die madam Lise direct moest afschepen, en, daar deze historie eclat zou maken, zich hoe eer zoo beter, althans nog deze week, van hier moest begeven; dat zij haar intrek met Toby wel bij George kon nemen, en Geertruid weêr naar Amsterdam kon sturen, waar zij haar van daan | |
[pagina 247]
| |
gekregen had, want dat 'er toch zooveel gebeurd was, dat Juffrouw Bronkhorst hier niet zou wederkomen. Nu ging ik heen, maar ik mogt wel zeggen tegen de broêrs, die nog te Loosduinen in de herberg zaten, bij mijne aankomst, met den halfdooden Adolf van Gelder: Ik keer - maar niet gelijk ik van u scheidde,
De meid is mij ontvlugt, waarmeê mijn hart zich vleidde.
Wat zagen die apen op, toen ik hun met weinige woorden mijn noodlot vertelde. Eén vertrok 'er maar zijn aangezigt tot lagchen ... maar hij zag, dat ik razend hem in het gezigt zou hebben kunnen vliegen, en daarom vertrok hij heel wijsselijk zijn gezigt in eene andere plooi. - Ik stelde oogenblikkelijk allen hunne paarden in requisitie, en zette, zoo als ik u gemeld heb, 'er eenige vasallen op, om het heele Westland door te rijden, om te ontdekken, of zij ook Susanna Bronkhorst konden vinden ... levendig ... of dood! - O het vloeide daar uit mijn pen.... Piet! Piet! zoo zij eens dood was.... Zoo zij de handen aan haar eige leven geslagen had.... Zoo dit het ijsselijk einde van alle mijne intrigues was.... Dan, dan zal ik ... maar neen! zij zal niet dood zijn... Zij is alles, alles behalven een poltron ... en immers zij, die zich zelve mollen, zijn meestal schurken of ... poltrons. - Neen, vivat | |
[pagina 248]
| |
Santje - Dat zij leve - dat zij de mijne worde! - Al was zij, dat zij zeker niet aal zijn, in een luchtbol, naar den ouden Bronkhorst gevlogen... en al had hij haar in zijne gierenklaauwen gesloten; ik heb mijne instrumenten, om die los te maken. Aan de eene zijde zal ik Mevrouw Bronkhorst, die oude meerkat - en aan de andere dat Duitsche serpent van een Gouvernante zetten, en die zullen hem wel zoolang trekken, dat hij blij zijn zal, dat hij de meid loslaten mag, en dan kom ik voor den dag schieten, en schaak haar weg, zoo in dien smaak, als de brave Romulus bij occasie van de Latijnsche Maagden roof. - Uw dienaar! mijn Heer Romulus! schoon de grondlegger van Rome, waart gij toch niet veel beter dan ik... maar het was hem in allen gevalle ook niet kwalijk te nemen - hij had een wolvin tot een min gehad.. En misschien ik wel een mensch met eene wolvinne ziel, want mijn hoogzalige Mama zal zich over den zuigeling Kraaijestein minder bekommerd hebben, dan eene wolvin over hare jongen... Misschien is het dan wel gelukkig, dat ik van haar bij alle mijne andere hoedanigheden hare misselijke nukken niet afgezogen heb. Nu Quiescat in pace! de mortuis nil nisi bene. - Gij ziet dat 'er tusschen beide nog wel eens zoo een levendige gedachte naar boven komt vliegen, maar het komt alles, alles van boven | |
[pagina 249]
| |
af... Waar is Santje Bronkhorst?... waar is die hatelijke vlugteling - hatelijke - hatelijke... Neen Piet! - waarachtig ik heb haar, dat merk ik, nu ik haar mis, tot in mijn ziel lief.... Ik bemin haar meer dan ooit eenige andere vrouw op aarde - en schoon Saartje mij tegen haar heeft opgezet, en mij bijna tot het plegen van geweld gedreven had, dat zij maar eventjes ontvlugt is; schoon de laatste zamenkomst, die ik met Suse gehad heb, alles behalve bemoedigend was ... en zooveel tegenstand, als ik van haar ondervond, mij elk andere vrouw in de wereld zou doen haten ... Susanna Bronkhorst van harte haten is mij zoo onmogelijk ... als dat ik mijn eige leven haten zou ... maar als dit alles uitlekt ... zal zij mij dan niet onverzoenbaar haten? - Heb ik het niet aan haar verdiend?... O haar haat, haar eeuwige vloek.... Wat, wat zal niet moeten doen, om mij weder zoover in haar genade te dringen, dat zij mij toelaat, om op mijne knieën haar vergiffenis af te smeeken.... En, hoe zal ik ooit - ooit- op hare vergiffenis mogen hopen ... als zij merkt, dat ik eigenlijk haar niet tot mijne vrouw begeer.... Ik denk dikwijls, Piet! dat het 'er nog op neêr zal komen, dat ik, nolens volens, haar tot mijn wijf zal moeten nemen, want dat zij anders de mijne niet zal worden.... Morgen althans binnen kort zal ik Saartje met al, dat haar omringt, als de nasporingen van | |
[pagina 250]
| |
den Tuinman en George vruchteloos afloopen, uit haar Loosduinsch Paradijs jagen. - Zij kan dan, voor een poos, tot haar straf, op een klein kamertje bij George te Rijswijk, haar laatste zonde zitten te betreuren.... Lise zal ik nog eens bij mij laten komen, en die meid een rad voor de oogen draaijen - en aan dit rad wat gouden en zilveren lovertjes hangen, en die zullen als een gouden regen in den schoot van Lise vallen.... Zij zal Danaë en mijn goudbeurs Jupiter zijn. De Loosduinsche grap kost mij nog al wat. Maar al kostte mij die twintigmaal en honderdmaal zooveel ... als 'er maar niet gebeurd was, wat 'er gebeurd is.... Ik blijf hier misschien nog eenigen tijd. - Daar komt George - zou hij tijding hebben.... - Niets – niets ontdekt.... Mij heeft mijn orders reeds tot het opkramen van den boêl te Loosduinen.... Hij zal zoo aanstonds vertrekken, maar ik zal hem nog gaauw een' brief voor Lise opkrabbelen, dien moet hij haar ter hand stellen.... Adieu!
L.K. |
|