Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Loosduinen, 14. Maart.Mejuffrouw en hooggeachte Vriendin!
Sedert het voorgevallene tusschen Mevrouw Meadows ben ik nog niet van mijne kamer geweest, zoo door wezenlijke ongesteldheid, als om andere redenen. Daar het nu zondagmorgen, en Mevrouw Meadows uit wandelen is, en ik dus geheel vrij ben, grijp ik de pen op, om mij met u te onderhouden, mijne waarde, mijne eenige Vriendin, mag ik wel zeggen, die mij overgebleven is. Ik ben u wel zeer verpligt voor den troostrijken en voor mij zeer nuttigen brief. O hoe diep, hoe moederlijk deelt gij in denzelven in de noodlottige omstandigheden, die mij treffen, en welk een aangename troost is zulks voor een zoo ongelukkig mensch als ik ben! Hoe wel hebt gij ook gedaan met mij meer en meer en meer opmerkzaam te maken op Mevrouw Meadows! O die vrouw is thans bij mij zoo diep gedaald, | |
[pagina 209]
| |
dat ik wenschte haar nooit gekend te hebben. Zeker, zeker, lieve vriendin! is zij eene goede bekende van den Heer Kraaijestein.... Eene kleine toevalligheid heeft mij de zaak ontdekt ... en ik moet u die ontdekking melden, daar ik thans nog in staat ben, u die mede te deelen. Lise, mijne getrouwe Lise, was om een paar handschoenen, die ik beneden had laten liggen, toen ik Mevrouw Meadows zoo snel verlaten had, naar de eetzaal gegaan, en, terwijl zij daar naar zocht, dewijl ik niet wist, of ik die bij den schoorsteen of in een der vensterbanken had nedergelegd, stond de kleine Toby bij zijne Mama, en gelijk hij een kleine snapper is, praatte hij over velerlei dingen, maar zeide onder anderen: ‘Als mijn Heer Kraaijestein hier weêr komt ... zal hij dan Toby die zweep meêbrengen uit den Haag?’ ... Lise hoorde dit met verwondering; maar was toch slim genoeg, om van hare verwondering niets te laten blijken; evenwel Mevrouw Meadows zeide tegen haar ... ‘Die kinderen, die kinderen zijn veel oplettender, dan men van hun verwachten zou ... men zou zeggen hoe zijn ze zoo spoedig gevat op de namen.’ Hierop voerde Lise haar toe: ‘o Mevrouw! kinderpraat is niet na te gaan...’ waarop Mevr. Meadows liet volgen: ‘Ik ben maar blij Lise, dat Juffr. Bronkhorst 'er niet bij geweest is, want die zou mis- | |
[pagina 210]
| |
schien denken, dat de Heer Kraaijestein onderweg was van den Haag.... Zeg 'er haar daarom toch niets van.’ Toen Lise bij mij boven was gekomen, deed zij de deur oogenblikkelijk toe ... en verhaalde met veel verbaasdheid het gezegde van den kleinen Toby en het kort gesprek tusschen haar en Mevrouw Meadows, en ik kan u niet uitdrukken, hoe groot mijne ontroering was. Ik ben verraden, Lise! zeide ik, ik ben verraden.... Blijf gij mij getrouw.... ‘Tot in den dood,’ antwoordde de goede meid, terwijl de tranen in hare opregte oogen blonken. De Heer Kraaijestein is zeker eene goede bekende van Mevr. Meadows - Toby heeft in zijnen eenvoud naar hem gevraagd ... en het verbod, dat zij Lise gedaan heeft, stelt alles ... alles ... boven alle bedenkingen.... Dit besluit, Madam! schijnt wat te overhaast, maar als gij meêr weten zult, zult gij het geheel zamen vattende, mij bijvallen. Ik ben hier thans in eene soort van gevangenis, zonder dat ik hetzelve tot nog toe geweten heb, want heden morgen, toen Lise het ontbijt voor mij uit de keuken haalde, vroeg haar Geertruid, hoe of ik voer, en of ik nog zulke kuren had, om het raam te willen uitspringen; 'er lagchende bijvoegende: ‘Onze Mevrouw zal wel zorgen, Lise, dat 'er hier geen lijken komen door zulke luchtsprongen; als Juffrouw maar eens beneden is, heeft Joris | |
[pagina 211]
| |
orde, om de ramen toe te Spijkeren.’ O dat is mij een nieuw bewijs, lieve Madam! hoe alles ... alles hier zamen spant, om mij hier op te sluiten, mij te verraden, en mij aan mijnen vervolger over te leveren. Ik begin nu alles meer en meer zamen te voegen. Mevrouw Meadows was, als ik mij hetgeen 'er sedert de laatste weken heeft plaats gehad, duidelijk herinner, altijd op de zijde van Kraaijestein. Zij zocht hem altoos te verdedigen, althans steeds in het gunstigst licht te plaatsen. Somtijds beschuldig ik echter mij zelve van ergdenkendheid, en vraag mij, of ik niet den slechtst mogelijken uitleg aan alles geve. - Foei, zeg ik dan tegen mij zelve. Is 'er wel bijna een onaangenamer karakter, dan dat van een' achterdochtigen! Hij is het, die alle, zelfs de onschuldigste bedrijven, met een donker oog beschouwt, die aan de voorwerpen die kleuren leent, welke zijn menschenhatende verbeelding in zijne benevelde hersens schildert, maar hoeveel afschuwelijks dat karakter hebbe, ik vrees, zoo ik lang in deze omstandigheden verkeere, dat het mij meer en meer natuurlijk worden zal. Hoe plagt mij niet eene gulle openhartigheid eige te zijn ... en nu ... ingetrokken, schier wantrouwende ... alle zelfs mijne weldoenders wantrouwende. Somtijds sta ik, ondanks alle de schijnbaarheden, die Mevrouw Meadows tegen zich heeft in den wil, om, overeenkomstig de oorspronkelijke | |
[pagina 212]
| |
opregtheid van mijn karakter, haar vlak op te vragen, of zij, en zoo ja, in welke betrekkingen zij tot den Heer Kraaijestein staat. Zeker zal 'er dan een hevige storm waaijen, want Mevrouw Meadows stuift ligt op ... en kan, als zij op haar zeer geraakt is, heel heftig zijn. Ik ben, gelijk gij weet, gansch geen liefhebster van gekibbel of gekijf, daar ik, zooveel mogelijk, altijd onthoude, hoe gij mij meermalen gezegd hebt, dat daar het gekibbel en gekijf, dat op groen- en vischmarkten voorvalt, ieder van eenig gevoel en smaak die plaatsen schuwen doet; dezelve nog hatelijker zijn, op visites en zamenkomsten van fatsoenlijke Dames, daar men onderstellen moet, dat die Dames eene veel betere opvoeding en meer bestuur over hare driften geleerd hadden, dan de vischwijven en appelvrouwen. Ik vrees, lieve Madam! dat het ongeacht uwe les tusschen mij en Mevr. Meadows 'er toe zal komen.... Maar ik zie 'er tegen op, en ik vraag mij zelve, welke zullen de gevolgen zijn? Hoe het uitvalt, voor mij altijd ellendig. Immers, indien, zoo als ik wensch, schoon mijn ergdenkend hart mij verbiedt, om het te gelooven, immers, indien Mevrouw Meadows geheel onschuldig is, hoe fel verbolgen zal zij dan op mij worden, als ik haar verdenk van eene heimelijke kennis te hebben aan, en eene, medestandster te zijn van Kraaijestein. De minste wenk, dien ik daar- | |
[pagina 213]
| |
van geef, moet bij eene vrouw, die zoo op haar point d'honneur gesteld is, op eene volstrekte vriendschapsbreuk uitloopen ... en wat moet 'er dan van mij worden ... waarheen zal ik dan mijne toevlugt nemen?... nergens, immers nergens kan ik mij dit oogenblik heen begeven ... en heeft 'er, zoo als ik vrees, waarlijk iets plaats tusschen Mevrouw Meadows en den Heer Kraaijestein ten mijnen aanzien, zal zich dan eene zoo schrandere vrouw, als Mevrouw Meadows is, niet voor een zoo onervaren meisje, als ik ben, zoodanig weten te maskeren, dat ik 'er niets van kan ontdekken, en zal dan mijn toestand niet nog gevaarlijker worden dan hij tot nu toe geweest is? - Maar onderstel, dat ik ontdek, dat zij tot eene zamenzwering van Kraaijestein tegen mij behoort.... Wat zal mij die kennis baten? Waartoe zal die mij anders kunnen strekken, dan om mij te overtuigen van de dringende noodzakelijkheid van iets, waarvan ik te voren reeds, uit hoofde van andere omstandigheden, mij ten volkomenste overreed hield, om namelijk hoe eer zoo beter deze plaats te verlaten ... maar dan val ik oogenblikkelijk terug tot dezelfde zwarigheid, waarheen ik mij begeven zal. O mijn dierbare, mijne eenige Vriendin! hoeveel lijd ik onder dit alles, ik geloof, meer dan ik uit kan staan. Althans ik heb den laatsten nacht eene vrij hevige koorts gehad: en ik ge- | |
[pagina 214]
| |
voel dat mijn geheel gestel in wanorde is. Ik heb, toen de koorts in het opkomen was, zoo vertelt mij Lise, die mij heeft opgepast, zeer akelige gezegden gedaan ... die, zoo als de goede meid zich uitdrukte, veel naar die van een disperaat mensch geleken. Ik geloof waarlijk, dat zij wel gelijk zal hebben, want ik heb al de kracht van rede en godsdienst noodig, om niet tot wanhoop te vervallen ... en wanneer door ligchamelijke ongesteldheid de rede dan belet wordt om haar gezag te oefenen, dan geloof ik gaarne, dat ik zeer buitensporige uitdrukkingen kan doen.... Ik weet wel, dat ik zeer vreemde droomen gehad heb, maar gij weet, dat ik daaraan niets hechte. - Ik heb onder anderen mijne lieve Mama duidelijk gezien: zoo duidelijk, als ik mij haar wakende niet kan voor den geest brengen ... ik zag tevens de tegenwoordige huisvrouw van mijn Papa ook levendig genoeg ... en ik verbeeldde mij, dat de eerste bij de laatste voor mij en Wimpje smeekte.... Wat? kon ik niet verstaan ... dan zag ik Charlotte ... maar wat vermoei ik u met de niet zamenhangende ijlhoofdigheden van door koorts verbijsterde hersens, die toch niets zijn dan ijdele inbeeldingen ... en waarlijk ik vrees, dat 'er wezenlijkheden genoeg voor mij zijn, om mij over te bekommeren.... Buiten pijn in het hoofd ben ik thans zeer wel ... maar zacht! ik hoor iemand den trap komen opstomme- | |
[pagina 215]
| |
len ... ik zul mijne pen zoolang nederleggen... - Het was de kleine Toby - o lieve Madam! - Hoe ben ik ontroerd ... ik ben naauwelijks in staat, om geregeld te schrijven wat ik ontdekte... o Lise heeft gelijk! De kleine Toby kwam met zijn' getrouwen Lord bij mij op de kamer - en het goede beest gebruikte hij nu voor zijn paard.... ‘Zoo Toby,’ zeide ik, ‘rijdt gij zoo op Lord.... Ik ben blij, dat gij geen zweep hebt.’ (Ik wil u niet ontkennen Madam Gibbon, dat ik dit voorwerp noemde, om na te sporen, of ik misschien uit den kleinen iets kon ontdekken.) Toby: Als ik mijne nieuwe zweep krijg, dan zal hij 'er toch tik meê hebben. Ik: Van uwe Mama zult gij toch die zweep niet krijgen. Toby: Neen, Tante Bronkhorst! van mijn Heer Kraaijestein, als die uit den Haag komt ... maar Mama heeft gezeid, dat ik niemand mag vertellen, dat ik van hem een zweep zal krijgen. Ik: Wanneer zou de Heer Kraaijestein uit den Haag komen? Toby: Van-avond; of morgen, heeft Mama gister gezeid - en het is immers van daag zondag?... Ik: Houdt ge niet groot van den Heer Kraaijestein.... Toby: O heel groot, Tante Bronkhorst! | |
[pagina 216]
| |
in den Haag heeft hij mij een goud horlogie gegeven, dat Mama voor mij bewaart.... En hiermede nam Toby weder afscheid en vertrok met Lord van de trappen.... O ik voel 'er veel van, dat ik meer of min het kind heb uitgelokt, om zijne moeder te beklappen ... maar mijne omstandigheden ... regtvaardigen mij die niet tegen eene vrouw als Mevrouw Meadows?... nu, Madam! nu is 'er geen twijfel meêr ... Mevrouw Meadows is de medestandster van Kraaijestein... o hoe vreesselijk ... hoe vreesselijk is mijne ontdekking! - Ik moet weg ... ik moet uit dit huis ... ik moet uit het bereik van eene zoo ondeugende verraderes ... als die Mevrouw Meadows.... Maar hoe zal ik die arglistige vrouw ont vlugten?... God geef mij raad en krachten.... Lieve Madam! gij zijt de eenige in de wereld, die mijnen toestand kent ... Gij zijt buiten staat, om mij raad te geven ... en tot u kan ik mijne roevlugt niet nemen. Op het oogenblik zal ik mijne trouwe Lise boven schellen, en het braaf meisje alles openbaren.... Ik zal zorgen, dat zij, voor dat Mevrouw Meadows, terug komt ... dezen brief bij den boer Krijn Veldman gebragt heeft, die zal hem door een van zijn kinderen wel naar den den Haag laten brengen. Dan ontvangt gij dien brief zeker nog voor den avond, en Joris de tuinknecht gaat niet voor morgen of overmorgen naar de stad... | |
[pagina 217]
| |
o hoe verlegen ben ik thans om goeden raad ... wat zou ik niet willen geven, om u vijf minuten te spreken.... Bedenk, Madam! Mevrouw Meadows en de Heer Kraaijestein - goede gemeenzame kennissen - en heden of morgen wordt hij weder hier verwacht ... wat moet ik doen? - o daar gij mij niet helpen kunt, lieve moederlijke Vriendin bid voor
Uwe ongelukkige
Suse.
P.S. Ik sluit u ook bij dezen in den brief van uwen achtingwaardigen Neef de Klerk. - Ik heb dien met aandoening gelezen. - God maak zijn reis voorts gelukkig! - Die daad aan dien ongelukkigen matroos stemt volkomen zamen met de edele gevoelens bij ons gesprek aan den dag gelegd. - Als gij Juffrouw Elzevier spreekt, zeg haar dan niet, hoe ongelukkig ik ben. - Al voel ik de oude vriendschap niet voor haar; ik geloof, dat zij mijn deerlijken toestand zich te veel zou aantrekken. - |
|