Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 188]
| |
den Haag, 9. Februarij.Lieve Lotje
Ik heb een Fransch Muzijk-meester gehad, die, zoo als de meesten van zijn natie, altijd in een vrolijk humeur was - en als hij binnen kwam en hij vond mij bezig met een Adagio - zeide hij, in gebroken Hollandsch, ‘wek, wek met die eeuwike Adagio's ... vive l'Allegro! vive l'Andante!...’ Ik zag 'er waarlijk tegen op, om aan u te schrijven, vreezende, dat ik weder met een Adagio zou moeten beginnen. - Maar neen! - Vive l'Allegro! zeg ik met mijn' ouden Meester. Ik ben in geen weken zoo opgeruimd geweest als heden. Gisteren heb ik met Mevr. Meadows naar haar gehuurd Buitenverblijf geweest, en mij met die Dame wel gediverteerd.... Zij heeft waarlijk groote talenten; en hare conversatie is leerzaam. Somtijds echter heeft zij, ik weet niet hoe ik het beter noemen zal, dan als iets inconsequents ... maar de menschen moet men nemen zoo als men | |
[pagina 189]
| |
ze vindt - en als men te veel van hen verwacht, als men ze te volmaakt begeert, vergt men meer dan de menschelijkheid toelaat. Te huis gekomen vond ik een biljet van den Heer Walraven, die mij berigtte, dat hij in den Doelen gelogeerd was; ik was op het eerste oogenblik eenigzins ontzet, maar de inhoud was van dien aard, dat mijne bekommering weldra geheel week. Hij verzocht alleen, of hij mij heden voormiddag ten tien ure zou kunnen spreken voor den tijd van één half uur - dat hij mij niets onaangenaams te berigten had, en dat hij niet twijfelde, of ik zou mij over zijn kort bezoek niet beklagen. Ik liet hem weten, dat ik hem wachten zou - en hij kwam heden morgen op den bestemden tijd. Uit hoofde van het gebeurde, scheen hij het eerste oogenblik een weinigje ontroerd, maar hij herstelde zich spoedig en nadat wij plaats genomen hadden, begon ons gesprek, dat hierop neder kwam. Walraven: Ik heb mij verheugd, Mejuffrouw! dat gij mijn verzoek niet hebt afgewezen, waarvoor ik eenigzins beducht was... Ik meende u eerst door een' brief mijn gevoelen te doen weten; maar, daar ik toch een reisje naar Gouda doen moet, achtte ik het beter in persoon u te komen toespreken, en hoop, dat ik u de weinige oogenblikken, die ik bij u doorbreng, niet vervelen zal. Ik meende, dat ik u te Rotterdam aan het sterf- | |
[pagina 190]
| |
huis van de Wed. Elzevier zou hebben aangetroffen, maar ik heb, daar een bezoek afleggende, onder geheimhouding vernomen, dat gij hier gelogeerd waart. Ik heb de familie daar wel gevonden en breng u het kompliment van Juffrouw Charlotte; zoo dus mijne tegenwoordigheid u al eenigzins onaangenaam zijn mogt, hoop ik, dat die groete daar van wat wegnemen zal. Ik: Nooit heb ik u te kennen gegeven, mijn Heer! dat uwe tegenwoordigheid mij verveelde... alleen.... Walraven: Spaar mij, Mejuffrouw! Ik begrijp, wat gij zeggen wilt - maar mijn oogmerk is juist, om u van mijne zijde gerust te stellen, om u ten stelligste te verzekeren, dat, schoon uw Papa mij de eer heeft aangedaan van mij op eene allezins verpligtende wijze acces bij u toe te staan, de inhoud van uwen laatsten brief van dien aard is geweest, en zoodanige uitwerking op mijnen geest gedaan heeft, dat ik, niettegenstaande de gunstige toestemming, die ik van uwen Papa verkreeg, vastelijk besloot, nooit weder aan te dringen op eene naauwe vereeniging. Zijt dus gerust - mijne lieve Vriendin (want sta mij toe, dat ik u zoo noem) van mij zult gij nimmer weder ontrust worden. Ik hoop, dat God geven zal, dat zulks even min van eene andere zijde geschiedt! Ik: Waarlijk, mijn Heer! ik sta verwon- | |
[pagina 191]
| |
derd over uw edelmoedig gedrag: en schoon ik wel niet anders van u verwachten kon, ben ik getroffen over de wijze, waarop gij mij dit, met zulke onbewimpelde bewoordingen, berigt. - Ik ben u veel, zeer veel hier voor verpligt, want, indien gij, gesterkt en bemoedigd door de toestemming mijner ouderen, hadt blijven aanhouden, schoon gij mij zeker niet van gevoelen zoudt hebben doen veranderen; ongetwijfeld zoudt gij mij het leven bitter hebben kunnen maken, dat thans reeds onaangenaam genoeg is. - Walraven! het doet mij alleen leed, dat u dan dit aanzoek, dat toch zoo geheel niet verborgen blijven kan, eenigzins blootstelt aan de kinderachtige beoordeelingen en zotte gesprekken der menschen. Walraven: Niemand, die verstandig denkt, zal mijne keuze als dwaas kunnen afkeuren, al is het ook, dat hij mijne vermetelheid veroordeelt. Gij hebt mij van te voren afgeraden, op eene gulle en edelmoedige wijze, en ik heb niet naar uwen raad geluisterd - ik moet dus de gevolgen van mijne eige onberadenheid dragen.... Genoeg is het mij, dat ik bemerk, dat het gebeurde geene inbreuk op de voortduring van onze vriendschap hebben zal. Ik: Ik hoop toch niet, dat gij mij kinderachtig genoeg houdt, om mij over eene aanbieding te verstoren, welke ik mij eene eere | |
[pagina 192]
| |
achte, en waaraan het mij leed doet, dat mijn hart geen gehoor kan leenen ... maar om u een bewijs te geven, dat ik u als mijnen vriend hoogacht - zeg mij dan in vertrouwen, hoe denkt gij, dat Papa zich bij mijne volstandige weigering gedragen zal? Ik vrees, dat hij door Mama is opgezet geworden, schoon ik de redenen niet kan doorgronden. - Zijne brieven over dit onderwerp, althans zijn laatste, zijn van eenen zeer onaangenamen aard, maar de toestemming tot het acces heeft Mama mij geschreven. Ik vrees, dat mij nog veel onaangenaamheden in de gevolgen zullen bejegenen. Walraven: (de schouderen ophalende) Alles van achteren bezien, heb ik groot leedwezen, dat ik het mijne heb toegebragt, om u in deze onaangenamen toestand te brengen. Ik wil echter alles doen, wat in mijn vermogen is, om, daar mijn lot toch niet anders is, en ik niet tot dien trap van mijne wenschen komen kan, waartoe zich mijne hoogmoedige verbeelding had opgewonden, om de nadeelige gevolgen van dien stap voor u te verminderen, ja zoo het mij mogelijk is, die geheel uit den weg te neemen. Morgen vertrek ik weder naar Amsterdam, en dan zal ik, den volgenden dag, mij bij uwe ouders vervoegen, en uw vast besluit ten mijnen aanzien te kennen geven, en met allen nadruk hen verzoeken, dat zij u niet dwingen om | |
[pagina 193]
| |
een aanzoek te begunstigen, daar ik mij overtuigd houde, dat uw geluk, door mij bedoeld, door eene zoo naauwe verbindtenis met mij niet zou bevorderd worden. Kan ik iets meer... Ik: Ja mijn Heer! voeg 'er uit mijnen naam de herhaling van het aanbod bij, dat ik gedaan heb, en opregtelijk gedaan heb, om mijne ouders gerust te stellen, omtrent de oogmerken van Kraaijestein, om nimmer in eenig huwelijk te treden.... Walraven: Hoe, Mejuffrouw! hebt gij zulk een besluit genomen? Ik: Met allen ernst. Walraven: Ik heb dan door mijn roekeloos aanzoek iets kunnen toebrengen, om u een voornemen te doen opvatten, om een aanbod te doen, waardoor gij misschien u van de gelegenheid berooft, om een' braaf man, die u beter dan ik verdient, een reeks van jaren gelukkig te maken.... Ik hoop, dat dit geen onherroepelijk besluit zal zijn. Ik: Een zeer vast besluit, mijn Heer! en dat onverwrikbaar worden zal, indien mijne ouders maar de goedheid hebben mij weder in hunne vriendschap aan te nemen. Mag ik het u dus vergen, mijn Heer! Sta mijne belangens bij mijne ouders voor, en zijt bij hen de bewerker eener verzoening tusschen hen en eene dochter, die hun in één geval niet volstrekt gehoorzaam zijn kon. | |
[pagina 194]
| |
Walraven: Ik zal, hoe ongaarne, tot het laatste mijn toevlucht nemen. En hebt gij niets meer - geene brieven .... Ik: O neen! ik heb thans geen' moed genoeg, om aan mijne ouders te schrijven. Ik heb wel een' brief gereed liggen, maar die is aan mijne Lize. Ik zou dien al verzonden hebben, maar ik onderhoud in denzelven het meisje over een fout, en ik zou niet gaarn zien, dat die in verkeerde handen kwam - en ik mag echter u niet vergen.... Walraven: Waarom zou ik de bezorging van een' brief aan een dienstmeisje weigeren. Kent gij mijne gevoelens niet, omtrent den dienstbaren stand?... Ik: Zie daar dan, mijn Heer! een brief, die ik hoop, dat het meisje nuttig zijn zal.... Als gij Koo ziet, of spreekt, onderhoudt hem dan toch eens, waarom hij niet aan mij schrijft. Ik weet, dat hij thans naar Utrecht is. Dit beloofde Walraven, en na nog eenige algemeene gesprekken liep het bezoek af. - Gij begrijpt, lieve Vriendin! hoe ik nu, vol hope op eene gewenschte verzoening, in de beste luim van de wereld ben. Daarenboven hebben wij heden middag een bezoek gehad van een' Neef van Madam Gibbon, die binnen kort naar de West, ik geloof, naar Paramaribo vertrekt. Ik wenschte, dat gij dien Heer eens zaagt en hoorde praten. Ik zal beproeven, of ik u hem kan leeren kennen door eenige flaauwe | |
[pagina 195]
| |
trekken: zijn naam is Cornelis de Klerk. Hij is een volle neef van Madam Gibbon, wier Zuster met zijn' Vader, beide reeds lang overleden, gehuwd geweest is. Hij heeft verscheide jaren op onderscheide kantooren te Dordrecht doorgebragt, en had nu tijding ontvangen dat zijn Oom, een planter te Paramaribo, overleden was; zijn belang vordert, daar deszelfs nalatenschap aanzienlijk is, dat hij in persoon de zaken gaat opnemen. - Hij zal, denk ik, den ouderdom van vijf en twintig jaren bereikt hebben, evenwel niet veel meêr. Hij is rijzig van gestalte, een soort kloeker dan Koo. - Bruin van gelaat - en van een' helderen maar ernstigen opslag. - Hij had zich ook zoo niet aan den koophandel overgegeven, dat hij daardoor alle letteroefeningen had vaarwel gezegd. In alle levendige talen bedreven heeft hij zelfs de beste schrijvers in de moraal en de Belles Lettres gelezen. - Madam Gibbon had mij wel meer van hem gesproken, als een uitmuntend jongeling, en ik zag, dat zij zeer in haar schik was over zijn bezoek, schoon zij aangedaan was over zijn op handen zijnde vertrek. - Misschien kan ik u hem best leeren kennen door het laatste gesprek, dat wij hielden, toen de overige Juffrouwen vertrokken waren, en Madam Gibbon en ik bij hem waren blijven zitten. Madam Gibbon: Gij vertrekt dan morgen reeds ten vijf uur uit den Haag, Neef! | |
[pagina 196]
| |
zoo dat ik op geen nader bezoek durf te ho pen. De Klerk: Neen, lieve Tante! maar ik heb mij dezen avond wel gediverteerd, en zal op zee nog dikwijls aan denzelven denken. Ik zie, gij zijt een weinigje aangedaan. Ik hoop, dat dit niet om mij is. Madam Gibbon: Zou dat zoo onnatuurlijk wezen. Bedenkt gij wel, Neef! dat gij de eenige overgeblevene zijt van mijn geheele familie - en gij staat op het punt, om eene gewigtige reis te doen. De Klerk: Wel het is mij leed, dat ik u een oogenblik verdriet aandoe. Waarlijk, zoo ik geweten had, dat u mijn afscheid zou bedroefd hebben, zou ik dat hebben gespaard, en mijn persoon door een brief hebben doen vervangen ... maar hoe kunt gij zwarigheid maken in zulk een reisje? - Ik reken, dat ik binnen een paar maanden daar zal zijn, en na eenige maanden vertoefd te hebben, stel ik weder twee maanden voor mijne te huisreis - het kan uit en in de hand vallen - maar voor einde van dit jaar maak ik staat weder in het vaderland te zijn. Madam Gibbon: Het blijft toch eene gewigtige onderneming.... De Klerk: Ik heb na een rijp beraad, waarde Tante! het besluit genomen, daar zonder mijne tegenwoordigheid een groot gedeelte van de nalatenschap van mijn Vaders | |
[pagina 197]
| |
broeder weg zou smelten ... althans veel aan de kleverige vingers van zaakwaarnemers blijven hangen.... Ik ben verpligt, om dat goed, mij wettig toekomende, niet ten prooi te laten aan de twijfelachtige trouw van lieden, die 'er geen regt op hebben. Madam Gibbon: Het schijnt eene aanzienlijke nalatenschap.... De Klerk: Zeker is zij zoo, Tante!... en als ik behouden terug kom, zal ik mij te Dordrecht etablisseren, en hoop dan een voordeeligen handel te drijven - geholpen door die kundigheden, die ik twaalf jaren op onderscheide kantoren heb opgedaan.... Ja, waarde Tante! ik hoop, dat ik u in gezondheid zal terug vinden, en dan zal ik in staat zijn, om u, zoo gij zulks verkiest, van een lastig beroep te ontslaan, en gij, die mij, zoo door uw gelaat als uwe zeden, mijne dierbare moeder mij zoo levendig herinnert, zult bij mij eenen aangenamen ouden dag kunnen doorbrengen... (zich tot mij wendende) Wat zegt gij, Mejuffrouw! van dit plan?... of ziet zij ook zooveel zwarigheden in de onderneming?... Ik: Het goede oogmerk, mijn Heer! dat gij hebt, zal u zeker, alle de tegenheden, die u op uwe reis ontmoeten mogen, met moed en geduld doen dragen. Ik hoop, dat uw ontwerp geheel mag gelukken, en bovenal, dat ook uwe Tante, het loon van hare moeite aan de opvoeding van zoovele mijner | |
[pagina 198]
| |
vriendinnen besteed, de genoegens van eenen gerusten en onbezorgden ouderdom zal smaken.... Ik verneem ook met genoegen, dat gij niet voorhebt, om u als planter te vestigen, daar ik, de braven niet te nagesproken, over het algemeen, sedert ik Stedmans Reis gelezen heb, voor dezelve geene hoogachting koester. De Klerk: Ik zag liever de geheele nalatenschap van mijnen Oom verzinken, dan dat ik verpligt zou zijn, om hem op te volgen in een bedrijf, waarin ik menschen, door God tot de zelfde genoegens en weldaden geschapen als ik, zou moeten gebruiken als lastdieren, ja erger.... Geloof mij, Mejuffrouw! hoe groot de bezittingen zijn, die mijn Oom mij heeft nagelaten, mij smart de wijze, op welke hij dezelve verkregen heeft.... Tegen de reis zie ik niet op, maar als ik mij te binnen breng, dat ik aan de andere zijde der zee een' hoop menschen zal aantreffen, die alle de ellenden der slavernij ondervinden, om eenige fortuinzoekende Europeanen te verrijken ... o dan krimpt mij het hart van onaangenaam gevoel. Mad. Gibbon: Wie weet, Neef! als gij te Paramaribo gekomen zijt, dan zullen misschien uwe denkbeelden veranderen.... De Klerk: Veranderen ... mijne denkbeelden ... neen! mijne Tante! - de indruksels, die mij mijne Ouders van deugd en gods- | |
[pagina 199]
| |
dienst gegeven hebben, zijn te onuitwischbaar diep in mijn hart geprent, dan dat ik ooit besluiten zou, om een verdrukker van mijn naasten te worden. God geve, dat ik middelen vinde, om het kwaad, dat mijn Oom veroorzaakt heeft, aan zoovele ongelukkige schepselen, nog eenigermate te kunnen herstellen!... Ik: Gij schijnt op dit stuk zeer ijverig, mijn Heer! - De Klerk: Zou ik den naam van mensch mogen dragen, en op dit stuk niet in 't vuur raken ... o - als ik in de Engelsche papieren, den edelen Wilberforce hoor pleiten voor de regten van die ongelukkige schepsels, dan spatten mij dikwerf gloeijende tranen uit de oogen - en tranen stort ik niet zeer ligt - maar ... maar ... laat men dien menschenvriend vrij tegenwerken ... al ziet hij nooit zijne oogmerken bereikt - het verlichter nageslacht zal hem een standbeeld oprigten ... heerlijker dan voor bloeddorstige en eerzuchtige geweldenaars.... Mad. Gibbon: Gij zult die sentimenten aan de andere zijde der zee niet veel aantreffen.... De Klerk: Ik hoop 'er mij ook maar kort op te houden.... Ik: Gij zult toch zeker, wanneer gij te Paramaribo gekomen zijt, uwe Tante uwe aankomst berigten, en tevens iets van den staat dier ongelukkigen melden.... Ik wenschte wel | |
[pagina 200]
| |
eens berigten van eenen menschenvriend deswegens te lezen. De Klerk: O zoo ik mij onder die tellen mag, gelijk ik hoop, mag ik dan het geluk hebben een' brief aan eene zoo beminnelijke Dame te schrijven ... ik beloof het u ... maar (en hier sloeg de klok juist twaalf uur) maar het wordt tijd dat ik mij naar mijn logement spoed - ik dien toch een uur of vier te slapen.... Hier rees hij op, omhelsde zijne Tante ... ‘God zij met u, mijn Neef!’... zeide de oude vrouw - nooit zag ik haar zoo aangedaan. - Zij schreide - ‘Vaarwel dierbare Tante! maar weinige maanden, dan zien wij elkander weder....’ Toen wendde hij zich tot mij, terwijl zijne oogen door tranen blonken, en in zekere (ik schreef bijna bekoorlijke) vervoering omhelsde hij mij - zeggende - ‘Vaarwel en leef gelukkig, en zeker ... zeker krijgt gij van mij een' brief uit Paramaribo.’ - Hij drukte mij de hand - en spoedde met drift weg.... Ik was waarlijk ook aangedaan, Lotje! - aangenaam aangedaan. - Maar ik zie, dat het tijd wordt dat ik eindige. Deze brief heeft eene verbazende lengte gekregen. - Doch hij zal u zeker aangenaam zijn, daar ik u met geene klagten lastig val. - Groet uw Papa en Mama en geloof mij als altijd
Uw toegenegene Vriendin Susanna Bronkhorst. |
|