[46]
De dag der begraavenis was een dag der bitterste treurigheid, - Van Borselen gevoelde niets dan zijn verlies - toen haare kist uit zijn oog verdween, zeeg hij in den arm van zijnen bedienden neder. -
Naadat zijne hartstogt die kalmte bekomen hadt, dat hij meer bedaard, schoon met de gevoeligste tederheid, haar verlies herdenken kon, maakte hij den volgenden Treurzang, dien hij tot aan het einde van zijnen hoogen leeftijd toe, bijkans dagelijksch, herhaalde:
Mijn dierbre! deedt de dood u sneeven,
Op 't lichaam woedde zij alleen;
In deezen boezem blijft gij leeven,
Uw' ziel en mijne ziel zijn één!
Zoet denkbeeld! blijf mijn hart verkwikken,
Gedachte, die mijn leeven zijt.
Jacoba! all' mijne oogenblikken
Zijn God, de Deugd en U gewijd.
Dat zich de Lente tooij' met roozen,
De Zomer volle schooven grijp',
De Hersst moog' bij zijn drinkschaal bloozen,
Den Winter ciere een' kroon van rijp.