[44]
Borselen aan zijne belofte trachtende te voldoen, liet zich een rustbed in haar vertrek spreiden: maar de slaap ontweek hem meer en meer, naar maate dat de vermogens zijner dierbaare lijderesse verminderden.... Meestal verkoos hij met haar alleen te zijn; naa eenen zeer benaauwden dag te hebben doorgebragt, lag Jacoba eenige oogenblikken zeer bedaard. Zij hadt dien dag de Kerkgerechten van haaren Biechtvader ontvangen en verheugde zich, dat haare smarten haar op eens verlieten. - Zij stortte deeze gebeden uit, met eene eenigzins holle stem.
U, o weldaadig Heer, u dank ik, dat mijne smarten geweeken zijn... mijne benaauwdheid is weg - en mijne borst haalt een ruimer adem.... maar hoe helder, hoe vreemd, hoe ligt is mij alles... o God! zou dit de Dood zijn - o hoe kalm, hoe kalm is zij dan....
Borselen dit gebed hoorende naderde haar.... en overstelpt door droefheid vroeg hij? - Ach, wat zegt gij, mijne Jacoba?....