14. Vierde oefeningsavond
‘Ik heb nu nog een paar partijtjes, die anders geopend worden dan wij tot nog toe gedaan hebben,’ zegt Oom, ‘om jullie eens te laten zien, hoe het begin óók gespeeld kan worden.’
‘Dat lijkt me interessant,’ vindt Vader.
‘Nu, als jullie het dan allebei goedvinden, vooruit dan maar weer. Jan, jij speelt wit. Noteer maar:
wit: Jan; zwart: oom Jan
|
1. |
e2 - e4 |
e7 - e5 |
2. |
Pg1 - f3 |
|
Zwart moet nu pion e5 dekken en doet dit zo slecht mogelijk door:
Door deze zet kan paard g8 al vast niet op die goede plaats f6 komen. Wit doet nu óók iets bijzonders:
Wit geeft dus zo maar zijn paard cadeau. Wit offert zijn paard, zeg je dan. Het spreekt vanzelf, dat je met die vriendelijkheden moet oppassen. Als wit of zwarte zo royaal is, dan zal daar vast wel wat achter zitten.
Daar heb je het al. De zwarte koning moet van zijn veilige plaatsje af en zwart is zijn rokade kwijt. Je weet toch nog, Jan, dat je alleen mag rokeren als de koning en de toren nog zp hun oorspronkelijke plaats staan?’
‘Ja, Oom!’
‘Zwart is dus meteen in het nadeel.’
‘Ik zie toch nog een andere zet,’ zegt Vader.
‘Laat maar eens horen, vadertje.’
‘Wel, ik zet g7 - g6, dan is het schaak opgeheven en dan moet de dame er vandoor!’
‘Natuurlijk, en de dame gaat er ook vandoor. Kijk maar eens: Dh5 × e5 schaak en gelijk gaat toren h8 eraan.’