‘Dit is een heel mooi spel, meneer, uitgevoerd in been, zwart en wit; en dit is dezelfde prima kwaliteit, maar dan in rood en wit; en dit...’
‘De moeilijkheid,’ zei Vader, ‘is, dat ik geen verstand van schaken heb. Ik moet een spel voor mijn zoontje hebben, die pas gaat léren schaken.’
‘Dan zou ik u dit spel adviseren, meneer, een “Staunton”. Dit spel wordt bij alle wedstrijden gebruikt.’
‘O, maar zóver is hij nog lang niet, hij gaat het pas léren!’
‘Juist daarom, meneer. Als hij nú al begint met schaaklessen en hij leert het góed, dan zal hij later beslist aan belangrijke wedstrijden gaan deelnemen.’
‘Ja, wie weet, hoe ver hij nog komt,’ zei Vader. ‘Goed, meneer, pakt u dit spel dan maar in.’
‘Nog een bord erbij, meneer? Ik heb hier een solide houten bord, keurig afgewerkt.’
‘Dat lijkt me wel goed,’ knikte Vader. ‘Doet u dat er maar bij.’
‘Schitterend!’ riep Oom die avond. ‘Een echte Staunton! Hoe heb je dàt zo goed uitgezocht? Je had toch geen verstand van schaken?’
‘Maar dat wil toch niet zeggen, dat ik geen schaakspel zou kunnen kópen?’ lachte Vader geheimzinnig.
‘Pràchtig, Vader!’ zei Jan en hij keek vol trots naar zíjn schaakspel, zijn wèdstrijdschaakspel.
‘Zo,’ zei oom Jan met een streng gezicht. ‘De les begint. Mag ik de dames en heren, die niet aan de les deelnemen, verzoeken dit lokaal te verlaten?’
‘Jazeker,’ lachte Vader, ‘wij zullen voortaan wel op elke avond als je lesgeeft, gaan wandelen, hoor!’
‘Nou, vooruit, jullie mogen blijven mits jullie de orde niet verstoren. Let op, Jan. We leggen het bord tussen ons in op de tafel. Zó ligt het precies verkeerd.’
‘Hoezo, Oom?’
‘Wat is de kleur van het vierkantje op de onderste rij aan je rechterhand?’
‘Zwart.’
‘En dat is verkeerd. We gaan het bord dus een kwartslag draaien. Zo!