Hoofdst. VIII. - Gelijkenissen van Jezus Christus.
Gelijkenissen zijn gemeenzame onderwijzingen, in eenen zinnebeeldigen vorm, verhalenderwijze voorgesteld; om, door middel van bekende zaken onbekende te leeren, en ze alzoo des te dieperen indruk te geven. Om ze wel te verstaan moet men vooral haar plan en oogmerk onderzoeken; menigmaal is reeds de bedoeling der gelijkenis in hare inleiding of aan het slot opgegeven. Gelijkenissen waren bij de Oostersche volken veel in gebruik, en werden ligtelijk begrepen; daarom heeft onze Zaligmaker er zich ook dikwerf van bediend.
De gelijkenissen toonen het karakter van onzen Zaligmaker, als ‘leeraar van God gekomen,’ duidelijk aan; allen bewijzen dat Hij eene volmaakte kennis bezat van het menschelijke hart; zij stellen dikwerf de verhevenste waarheden in de zuiverste taal voor, en leggen de hoogste wijsheid aan den dag. De volgende zijn de voornaamste.
GELIJKENISSEN. |
plaatsen, waar zij verhaald zijn. |
waar zij opgeteekend staan. |
De zaadzaaijer |
Kapèrnaüm. |
Matth. 13:1-23. |
Het onkruid in den akker |
Kapèrnaüm. |
{ Matth. 13:24-30. |
Het onkruid in den akker |
Kapèrnaüm. |
{ Matth. 13:36-43. |
Het zaad dat ongemerkt opgroeit |
Kapèrnaüm. |
Mark. 4:26-29. |
Het mosterdzaad |
Kapèrnaüm. |
Matth. 13:31, 32. |
Het zuurdeeg |
Kapèrnaüm. |
Matth. 13:33. |
De gevonden schat |
Kapèrnaüm. |
Matth. 13:44. |
De parel van groote waarde |
Kapèrnaüm. |
Matth. 13:44, 48. |
Het net in de zee geworpen |
Kapèrnaüm. |
Matth. 13:47-50. |
De twee schuldenaars |
Kapèrnaüm. |
Luk. 7:36-50. |
De onbarmhartige dienstknecht |
Kapèrnaüm. |
Matth. 18:21-35. |
De barmhartige Samaritaan |
Jéricho. |
Luk. 10:25-37. |
De rijke dwaas |
Galiléa. |
Luk. 12:16-21. |
De dienstknechten, die hunnen meester wachten |
Galiléa. |
Luk. 35-48. |
De onvruchtbare vijgeboom |
Galiléa. |
Luk. 13:6-9. |
Het verloren schaap |
Galiléa. |
Luk. 15:3-7. |
De verloren penning |
Galiléa. |
Luk. 15:8-10. |