Hoofdst. VII. - Wonderen van den Heere Jezus Christus.
Wonderen zijn zulke daden, of gebeurtenissen, die den bekenden loop en de gewone werkingen der natuur te boven gaan, en onwedersprekelijk de almagt Gods aantoonen. Nooit zijn er wonderen verrigt dan door de gezanten van God. De wonderen van onzen Zaligmaker bewezen de Goddelijkheid van zijne zending; nimmer deed Hij die alleen tot eigen voordeel of gemak, maar enkel tot eer van zijnen Vader, tot welzijn van anderen, tot verlossing der ongelukkigen, en om de grootheid van zijne magt aan den dag te leggen. Daarenboven hadden de wonderwerken van den Verlosser dit eigenaardige dat Hij ze op eigen gezag verrigtte, ja ook meerdere en grootere verrigt heeft dan alle Godsgezanten die vóór Hem geweest waren, en in wier wonderdaden men slechts zoo vele voorafschaduwingen van de zijnen moet opmerken. Het is onwedersprekelijk dat slechts een gering getal van de wonderen des Heeren in de Heilige Schrift is opgeteekend, waarvan de volgende de merkwaardigste zijn.