Gids voor den eenvoudigen bijbellezer
(1854)–Theodorus Matthijs Looman– AuteursrechtvrijHoofdst. II. - Levensschets van de schrijvers des Nieuwen Testaments.Voor den lezer van het Nieuwe Testament is het van groot aanbelang eene korte schets van het leven en het karakter van die heilige mannen voor den geest te hebben, welke de schrijvers der gewijde, ons tot regel van ons geloof en gedrag gegeven boeken, en de stichters der Christelijke Kerk waren. | |
1. Matthéus.Matthéus of Lévi, apostel en evangelist, was de zoon van Alféus. Vóór zijne roeping tot het apostelschap was | |
[pagina 167]
| |
hij een tollenaar, of inner der schattingen voor het Romeinsche bewind. Die post stond bij de Joden in een zeer kwaden reuk, omdat dezelve vaak willekeurig werd uitgeoefend en een bewijs was van hunne onderworpenheid aan vreemde overheersching. Matthéus zat in het tolhuis, om de inkomende regten voor de koopwaren die over de Zee van Galiléa naar Kapèrnaüm gebragt werden, te innen. Met blijdschap verliet hij dien winstgevenden post, om Christus te volgen, van wien hij de getrouwe dienstknecht en de ooggetuige zijner wonderen werd (Matth. 9:9). Matthéus bleef bij de apostelen tot na de hemelvaart des Heeren. Van hetgeen hij na dien tijd gedaan of van wat er sedert met hem gebeurd is, weet men weinig. Men zegt dat hij acht jaren lang het evangelie in Judéa verkondigde, en het daarna tot de Heidenen bragt. Hij arbeidde in Ethiópië, Perzië en Parthië en leed ten laatste den marteldood te Naddebar in Aziatisch Ethiópië, waar hij met een bijl werd afgemaakt (in het jaar 62). Zijn eenig geschrift is de evangelische geschiedenis, welke zijnen naam draagt. | |
2. Markus.Markus, de evangelist wiens Hebreeuwsche naam Johannes was, was de zoon eener Godvruchtige vrouw uit JerûzalemGa naar voetnoot*), bij welke de apostelen en eerste Christenen dikwijls bijeen kwamen om te bidden (Hand. 12:12). Men | |
[pagina 168]
| |
gelooft, dat hij door de dienst van Petrus bekeerd werd, die hem deswege zijn zoon noemde (1 Petr. 5:13). Markus vergezelde Paulus en Barnabas bij hunnen zendelingsarbeid door vele landstreken; maar hij ging van hen af, en keerde naar Jerûzalem terug (Hand. 13:5-13). Daarna vinden wij hem weder te Antiochíë (Hand. 15:37), van waar hij met Barnabas naar het eiland Cyprus vertrok. Later vergezelde hij Timótheüs naar Rome (2 Tim. 4:11); van waar hij naar Azië terugkeerde; en daar Petrus aangetroffen hebbende, ging hij met dezen (zegt men) op nieuw naar Rome (Kol. 4:10), en schreef er het Evangelie dat zijnen naam draagt. Nog verhaalt men dat Petrus hem naar Egypte zond om aldaar den Heere te verkondigen. Zijne bediening was vooral gezegend in Lybië, Marmórica en Pentápolis. Hij keerde eindelijk naar Alexandríë terug, werd door het ongeloovige volk vervolgd, bij gelegenheid van een der groote feesten ter eere van de Egyptische godheid Serápis, en stierf na een nacht in de gevangenis te hebben doorgebragt, aan de wonden die men hem had toegebragt. | |
3. Lukas.Lukas, de evangelist, was geboortig van Antiochië in Syrië, en van beroep geneesmeester (Kol. 4:14). Sommigen meenen dat hij een der zeventig discipelen van Christus geweest zij; maar uit den aanhef van zijn Evangelie blijkt dit niet. Hij was de getrouwe lotgenoot van Paulus in diens onderscheidene reizen, werkzaamheden en beproevingen. Hij schreef zijn Evangelie in Acháje, omstreeks het jaar 63, en de Handelingen der Apostelen omstreeks 64. Beide boeken waren in het bijzonder opgedragen aan een Christen van hoogen rang, Theófilus genaamd, | |
[pagina 169]
| |
naar sommiger gevoelen een Egyptenaar. Eenigen stellen dat hij den marteldood geleden hebbe onder den Romeinschen keizer Néro; anderen beweren dat hij in Griekenland door eene bende Heidenen aan een olijfboom is opgehange. | |
4. Johannes.Johannes, de evangelisten apostel, was een der zonen van Zebedéus, een visscher van Bethsáïda, zijnde eene stad in Galiléa aan de zee van dien naam gelegen. Hij werd benevens zijn broeder Jakobus door den Heere Jezus Christus tot apostel geroepen, en van wege hunne krachtige welsprekendheid werden zij Boanèrges, zonen desdonders, toegenaamd. Johannes werd door den Heer boven allen bemind, en aan zijne liefderijke verzorging droeg Hij, hangende aan het kruis, zijne moeder op. Hij verliet Judéa vóór de verwoesting van Jerûzalem, en arbeidde vooral in Klein-Azië, bijzonder te Éfeze. Men gelooft dat hij de gemeenten te Pèrgamus, Thyatire, Filadèlfia, en Laodicéa gesticht heeft. Nog verhaalt men dat hij tijdens de vervolging door den Romeinschen keizer Domitiánus in een ketel met kokende olie geworpen is, doch dat hij vier uren lang daarin ongedeerd bleef. Daarna werd hij naar het eiland Patmos verbannen, alwaar hij de profetische gezigten des verheerlijkten Zaligmakers ontving en onder den invloed des Heiligen Geestes de Apocalypsis schreef. Van daar keerde hij weder naar Éfeze terug, stierf er in vrede en hoogen ouderdom, door alle Christenen betreurd, omstreeks het jaar 100. De drie Zendbrieven en het Evangelie die den naam van Johannes dragen, zijn door hem geschreven. | |
[pagina 170]
| |
5. Paulus.Paulus was een Israëliet uit den stam van Benjamin, wiens ouders beide Hebréërs waren. Hij was geboren te Tarsus in Cilícië, en een vrij Romeinsch burger van geboorte. Vóór zijne roeping tot het apostelschap was hij bij den Hebreeuwschen naam van Saulus bekend; maar onder de Heidenen gebruikte hij zijnen Romeinschen naam Paulus. Zijne ouders zonden hem vroeg naar Jerûzalem om de Joodsche wet onder den beroemden wetgeleerde Gamáliël te bestuderen. De vorderingen van den leerling waren den roem des meesters waardig, en al zijn invloed en alle zijne begaafdheden werden aangewend om de bedorvene overleveringen der Joden te behouden, de Christelijke gemeente te verwoesten, en zelfs den Christelijken naam, zoo mogelijk, uit te roeijen. Maar in het midden van zijnen geweldigen loop, terwijl hij ‘dreiging en moord blies tegen de discipelen des Heeren,’ vernieuwde de almagtige genade en ontferming zijn hart; en van nu af wijdde hij alle zijne krachten aan de dienst van Christus. Geen mensch was misschien ook zoo geheel overgegeven om God te verheerlijken en de ware belangen des menschdoms te behartigen; geen discipel des Heeren gaf ooit zulk een treffend voorbeeld van Christelijke deugd en weldadige arbeidzaamheid, als dit ‘uitverkoren vat’ des Heeren. Met reden heeft men wel eens gezegd dat hij die op de bekeering en het apostelschap van Paulus acht slaat en het Christendom verwerpt, niet te verontschuldigen is. Na het middel tot onschatbare zegeningen voor de Kerke Gods geweest te zijn, zoo door prediking, als door voorbeeld en geschrift, bezegelde hij de waarheid des evangelies met zijn bloed: hij werd den 29en Junij des jaars 66 op bevel van keizer Néro te | |
[pagina 171]
| |
Rome onthoofd. De veertien Brieven van Paulus zijn een onwaardeerbare schat voor de Kerk van Christus. | |
6. Jakobus.Jakóbus werd de Jongere of de Mindere bijgenaamd, om hem te onderscheiden van Jakóbus den broeder van Johannes, die door Heródes ter dood is gebragt (Hand. 12). Hij was de zoon van Alféüs Kléopas, en werd de broeder des Heeren genaamd, omdat hij van de maagschap van Maria was. Om zijnen bijzonder heiligen levenswandel werd hij de Regtvaardige toegenaamd. Hij wordt vermeld als eerste opziener van de Christenkerk te Jerûzalem; zelfs bij de Joden stond hij in achting om de reinheid van zijnen wandel. Maar Ananías, de hoogepriester, ondersteund door de Schriftgeleerden en Farizeërs, dwong hem bij gelegenheid van het Joodsche paaschfeest, zich op de tinne des tempels te plaatsen, om over het geloof in Christus te spreken; doch ziende dat zijne leer door velen belangstellend werd ontvangen, werden zijne vijanden woedend en wierpen hem naar beneden. Terwijl hij voor zijne moordenaren bad, werd hij met eene knods afgemaakt. Zoo werd hij, tijdens de Romeinsche landvoogd afwezig was, door de Joden in het jaar 62 vermoord. Hij is de schrijver van den Brief die zijn naam draagt. | |
7. Petrus.Petrus, zoon van Jonas en broeder van Andréas, was van Bethsáïda geboortig. Eerst heette hij Simon; maar Jezus noemde hem Kéfas, dat door Petrus vertaald wordt, en zoo veel als steen of rotssteen be- | |
[pagina 172]
| |
teekent, om de noodzakelijkheid van de standvastigheid in geloof en pligtsbetrachting aan te duiden. Petrus was een der vurigste en getrouwste apostelen des Heeren; zijn ijver maakte hem wel eens wat vermetel en onbedachtzaam, hetgeen zijnen vreeselijken val en jammerlijke verloochening van den Heer ten gevolge had. Zijn berouw was even opmerkelijk, en zijn daarop gevolgd leven en daarin verrigte daden doen hem ons als een voortreffelijk discipel en een der nuttigste apostelen des Heeren Jezus Christus kennen. Uitgenomen hetgeen het Nieuwe Testament aangeeft, tot op de toelating der Heidenen in de Kerk (Hand. 15), weet men slechts zeer weinig van hem. De Roomsch-Katholieken beweren dat hij vijf en twintig jaren lang bisschop van Rome is geweest; doch het is geschiedkundig bewezen dat die overlevering onjuist is. Zelfs weet men niet eens met zekerheid of hij wel ooit te Rome is geweest. De overlevering verhaalt ook nog dat hij er tijdens de vervolging van Nero in 't jaar 66 op eene, drie uren van de stad af gelegen plaats ter dood gebragt is. Nog wil men, dat toen men hem ter dood wilde brengen, hij gevraagd zou hebben om met het hoofd naar beneden gekruisigd te worden, ter gedachtenis van zijne schandelijke verloochening van den Heer, en hij zich diensvolgens niet waardig keurde in dezelfde houding als Deze te sterven. Wij bezitten twee Zendbrieven van hem. | |
8. Judas.Judas of Lebbéus, de Apostel, bijgenaamd Thaddéus, was de broeder van Jakóbus den Mindere, en de schrijver van den naar zijn naam genoemden Zendbrief. In den eersten tijd van zijne bediening predikte hij het | |
[pagina 173]
| |
Evangelie in Judéa, Samaría, Galiléa en Iduméa, daarna in Arábië, Syrië, Mesopotámië en Perzië, en bevestigde zijne leer door wonderwerken. Wij weten met geene zekerheid waar of wanneer hij stierf; men verhaalt dat hij door de magiërs in Perzië vermoord is. |
|