Hoofdst. XV. - Verdeelingen van den Bijbel.
De Bijbel bestaat uit twee verzamelingen van schriften, bekend onder de namen van het Oude en het Nieuwe Testament. Het eerste bevat de opeenvolgende openbaringen van den wille Gods aan de Israëliten gegeven, vóór de komst van onzen Heere Jezus Christus; het tweede de van God ingegeven schriften der apostelen en evangelisten. Zij tellen in het geheel zes-en-zestig boeken. De negenen-dertig boeken des Ouden Testaments werden door de oude Joden in drie klassen verdeeld, welke genaamd werden: 1e de Wet, 2e de Profeten, 3e de heilige Schriften. - De Wet, welke de vijf boeken van Mozes bevatte, heette Pentateûchus, naar een Grieksch woord, dat vijf werktuigen beteeekent. De Profeten hielden in: de boeken van Józua en der Rigteren, de twee boeken van Samuël, en de twee der Koningen, welke de Oude of Eerste Profeten genoemd werden; de Laatste Profeten bestonden uit de profetiën van Jesája, Jeremía, Ezéchiël en die der twaalf kleine Profeten van Hozéa tot en met Maleàchi, die voor één boek gerekend werden. De Hagiógrapha, of heilige Schriften waren zamengesteld uit de Psalmen, de Spreuken, het boek van Job, Salomo's Hooglied, het boek van Ruth, dat der Klaagliederen van Jeremía, den Prediker, de boeken van Esther, Daniël, Ezra, en de twee boeken der Kronijken.
De rangschikking der gewijde Schriften, zoo als die in onze Bijbels voorkomt, is niet naar de juiste tijdorde geschied. Het boek Génesis echter, dit stemt iedereen toe, is het eerste geweest, en men meent dat het boek van Job omstreeks denzelfden tijd door Mozes afgewerkt is. De profetiën van Maleàchi vormen het laatste boek des Ouden Testaments.