Gids voor den eenvoudigen bijbellezer
(1854)–Theodorus Matthijs Looman– AuteursrechtvrijHoofdst. II. - Oudheid en ongeschondenheid van den Bijbel.Niemand, of hij moest al zeer dom en onwetend zijn, zal het betwisten dat de Bijbel reeds van eeuwen her bestaat. De bewijzen voor zijne oudheid zijn, buiten kijf, talrijker en overtuigender, dan die men voor eenig bestaand boek zou kunnen leveren. Het heeft der Heilige Schrift aan verstandige getuigen en ijverige bewaarders nimmer ontbroken; hoewel zelfs eenige van deze de grootste verkrachters van hare eigenaardige grondbeginselen of de bitterste vijanden van den Christen-naam geweest zijn. Het oude Testament is door de Joden bewaard, alle eeuwen door, met zulk eene angstvallige bezorgdheid en zulk eene eerbiedige hoogachting voor deszelfs woorden en letters, dat het zelfs aan bijgeloof grensde; doch daardoor bewezen zij dat zij het van Goddelijke herkomst achtten. Nooit hebben de Hebreërs zich aan verwaarloozing, zelfs niet van de woorden hunner heilige boeken schuldig gemaakt; want zij waren gewoon die zóó zorgvuldig af te schrijven en daarna met het oorspronkelijke te vergelijken, dat zij naauwkeurig konden opgeven hoe menigwerf iedere zelfde letter bij het schrijven van elk boek des Ouden Testaments moest gebruikt worden. Het Oude Testament behelst, behalve de geschiedenis van de eerste eeuwen der wereld, de verzameling beide | |
[pagina 3]
| |
der burgerlijke en der Godsdienstige Joodsche wetten, de gedenkschriften hunner volksgeschiedenis, gedurende een tijdverloop van meer dan 19 eeuwen van de roeping van Abraham af gerekend, benevens de profetiën of voorzeggingen aangaande eene ver af zijnde toekomst, waarvan er zelfs betrekking hebben op tijden die nu nog gewacht worden. De beroemde Romeinsche geschiedschrijver Tácitus, die in de dagen der Apostelen leefde, spreekt van de Joodsche boeken als van geschriften, welke in zijnen tijd reeds zeer oud waren. Zij werden uit het Hebreeuwsch in het Grieksch vertaald, meer dan tweeduizend jaren geleden. Ptoleméus Filadèlfus, willende zijne boekerij te Alexandrië vermeerderen, gaf omstreeks 285 jaren vóór Christus, aan 72 Joodsche geleerden bevel om die vertaling te vervaardigen, en sedert is deze bekend onder den naam van Overzetting der ZeventigenGa naar voetnoot1). Van dien tijd af bezaten de Joden hunne gewijde Schriften in de beide talen, welke toen door hen gesproken werden. - Bij de Joden die onder de Grieken woonden, werd elken sabbat in hunne synagogen de Grieksche vertaling, bij de andere de Hebreeuwsche oorspronkelijke tekst gelezen; geleerde rabbijnen schreven er verklaringen op; afschriften daarvan werden onder elke natie verspreid, waar zich Joden ophielden; en op die wijze werden de Heilige Schriften zonder tal vermenigvuldigd. De vijf boeken van Mozes, Génesis, Éxodus, Levíticus, Númeri en Deuteronómium geheeten, werden vóór meer dan 3300 jaren geschreven, dat is ongeveer 1500 jaren vóór het begin van de Christelijke jaartelling. Vele van de andere boeken des Ouden Testaments zijn meer | |
[pagina 4]
| |
dan 1000, en die der oudste profeten omstreeks 800 jaren vóór de komst van Christus in het licht gegeven. De boeken der ongewijde schrijvers zijn alle van latere dagteekening dan de Heilige Schriften. De oudste ongewijde geschiedenis, welke men kent, is die van Heródotus, in het Grieksch; deze nu is niet vroeger geschreven dan in den tijd van Maleàchi, den laatsten der Oud-Testamentische schrijvers (omstreeks 400 vóór Chr.). Een weinig ouder zijn de gedichten van Homérus en Hesíodus. De tijd waarin deze geschreven hebben, kan niet juist bepaald worden; maar zij die hun de hoogste oudheid toekennen, plaatsen Homérus niet vroeger dan in de dagen van den profeet Jesája (700 v. Chr.), en Hesíodus in den tijd van Elía (890 v. Chr.). De geleerden zijn het zelfs niet regt eens, of Hesíodus wel ooit bestaan hebbe. De boeken van deze oude ongewijde schrijvers zijn van eenen geheel anderen aard dan de Heilige Schriften: zij zijn vol laffe en ongerijmde verhalen en fabelen, en behelzen vele onwelvoegelijke dingen; zij spreiden hoegenaamd geen licht over het wezentlijke karakter van den eeniglevenden en waren God, hoewel zij veel aangaande godsdienst bevatten. De geschiedenis van Heródotus deelt veel dat louter fabel en enkel leugen is mede; maar zijne berigten omtrent de gebeurtenissen uit zijn eigen leeftijd, zijne beschrijvingen van dingen die hij zelf gekend heeft, en de bijzonderheden welke hij levert van de voorvallen die hij persoonlijk heeft gadegeslagen, bevestigen de getrouwheid en juistheid van hetgeen ons het Heilig en ingegeven Woord van God berigt. |
|