Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijStemme: Van den 79. Psalm.1. O! Zoete Iesu, wanneer zal het wesen,
Dat gy mijn kranke Ziele zult genesen?
O! Iesu, zal die gy hebt uitverkoren,
Onder 't bedroefde pak der zonden smoren?
Zal, Heer, mijn eizig hert
Nog langer zoo verwerd
In dese wildernissen,
Zonder beweegd te zijn
In ongevoel'ge pijn,
U lieflijk aanschijn missen?
2. O! zoete Iesu, hebben dan u wonden
Haar kragt verloren, datse niet mijn zonden
Afwasschen konnen? of hebt gy besloten
My voor altijd uit uwe gunst te stooten?
Ag! Iesu, ag! mijn Ziel
Schijnd in een tuymel-wiel
Te wesen heel verdronken;
Og! roepts' in grooten nood:
Ik leg geheelijk dood,
In dijnsingen verzonken.
3. Wel zoete Iesu, heeft u Geest sijn kragten
Verloren, die my te verkwikken plagten?
Of heeft u gunst, die gy my liet bekomen,
Haar woon-plaats uit mijn Ziele weg-genomen?
| |
[pagina 58]
| |
Wat is het dan, ô! Heer,
Dat nog mijn Ziel zoo zeer
Werd van u weg gedreven?
Of is dit u besluyt?
Of is u goedheyd uyt?
Of hebt gy my begeven?
4. O! neen, die Ziel-verkwikkende Fonteine,
Uw' wondens kragt zal nimmermeer verdwijnen,
Nog u besluit, ô! Iesu, zal niet falen,
Of schoon u Schaapkens kwamen af te dwalen
Schoon dat het aardsche dal
Veranderd wierd, en al
Wierden de Bergen kragtig,
Met grooter magt beroerd,
En in het hert gevoerd
Der Zeën, ô! Heer, Almagtig.
5. Maar 't is 't gedrogt, en tovermagt der hellen,
Dat t'zamen spand' om my ter neer te vellen;
Daarom, ô! Iesu, laat uw' ingewanden
Door uwe teere liefde tot my branden:
Want zonder uwe kragt,
Kan ik die groote magt
Van alle mijn Vyanden,
In 't minst niet tegenstaan,
Zoo hevig komens' aan,
Nog al haar wreede tanden.
6. Op, op mijn Ziel, waar toe dit droevig klagen?
Waar toe in klagt versleten gantsche dagen?
Ziet hier, ziet hier u Heylands ermen open,
Tragt maar (al konje niet) daar in te loopen;
Waar toe zoo lang gedraad?
U schuld is al betaald,
U Heyland heeft geleden,
Neem aan wat Iesus geeft,
't Is lieflijk wat hy heeft;
Hy heeft voor u gebeden
7. O! Iesu lief, wanneer zal ik hier boven
| |
[pagina 59]
| |
Met duisend Engelen u stadig loven?
Als my in steed' van dit mijn droevig schreyen,
Dat eeuwig Halelujah zal verblyen.
Ag! Iesu, Iesu lief,
Komt heim'lijk als een dief,
Steeld gy vry heel mijn herte,
't Komt u, ô! Iesu toe,
't Is nu van 't hijgen moe,
Ontbind gy 't van sijn smerte.
A. v. Viers. |
|