Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Op de stemme van den 77. Psalm.1. Heer hoe zal ik 't u vergelden
En met lof genoegsaam melden?
't Goede, dat my desen nagt
Door uw' hand is toegebragt:
Iesu Christe, Heer der Heeren,
'k Zal u prijsen, u vereeren;
Want gy na uw' goedigheid
Mijn rotz, en mijn schuil-plaats zijt.
2. Gy beschermt de Isrëliten,
Die laat gy u gunst genieten,
's Morgens, 's avonds, en by nagt,
Houd gy over haar de wagt,
Gy weet haar voor ongelukken
Te bevrijden, weg te rukken,
Uyt des Zatans loose strik,
En des doods benauwde schrik.
3. Gy laat over haar niet komen,
Dat des Werelds Kind'ren schromen,
In het donker zijt gy haar
Ligt, en als een Beukelaar,
Gy wilt uwe Eng'len geven,
Tot haar dienaars in haar leven;
| |
[pagina 2]
| |
Want haar dog de Zaligheid
Is beloofd en toegezeid.
4. 'k Had my tot de rust begeven,
En gy zijt my by gebleven,
Gy hebt over my de wagt
Naauw gehouden in de nagt:
Uwen arm was my een wapen,
Op dat ik gerust zouw slapen,
Gy hebt tot my in die tijd,
Uwen vleugel uytgebreid.
5. Gy waard aan mijn regter zijde,
Als ik my te slapen leide,
Iesu 's morgens vond ik dy
Onverscheidelijk by my,
Gy droeg over my de zorgen,
In het duyster, en 't verborgen,
Nu zie ik het Morgen-ligt,
En met een u aangezigt.
6. Og! Wat zal 't een zoet ontwaken
Voor my zijn, als al de zaken
Zullen werden opgeregt,
Als u Woord ons heeft gezegd;
Als ik werden zal verzadigt,
En ten vollen begenadigt,
Door u heerlijk aangesigt,
In wiens ligt ik zie het ligt.
7. Heere, Iesu, hoog geprezen
'k Zal dan eeuwig by u wezen,
Dienen u, daar gy nu zijt
In volkomen Heyligheyd,
Ag! Hoe voel ik het verlangen
Mijne Ziel geduerig prangen
Na dat schoone Koningrijk,
Nergens is 'er sijns gelijk.
8. 'k Moet een kleynen tijd nog wagten,
Weynig dagen, weynig nagten,
Evenwel 't vald my zeer lang,
| |
[pagina 3]
| |
't Vald my bitter, 't vald my bang;
Nogtans wil ik u na waarde
Eeren, wijl ik ben op aarde,
't Werk, dat gy nog hebt voor my,
Wil ik doen met herten bly.
9. Een ding wil ik maar begeeren,
Wilt mijn Bede niet afweeren,
Merkt op 't geen ik tot u zeg,
En met smeeken voor u leg,
Laat geen ongeregtigheden
My verlokken, nog vertreden,
Doet my mijden alle kwaad,
Volgen uwen wijsen raad.
10. Gy die zijt seer goedertieren,
Wilt my in uw wegen stieren,
Gy zijt tog mijn heerlijk lot,
Al mijn heyl is by u God,
Wilt my tog ten besten raden
Leyden op u soete paden,
Gy zijt by my voor en na,
Waar ik sit of waar ik sta.
11. Houd my af van mijne zonden,
Zoo werd ik opregt bevonden,
Maakt my nederig ende zagt,
Na u voorbeeld door u kragt;
Geeft, dat ik in 't ligt kan wand'len,
In opregtheyd alles hand'len,
'k Zal dan zijn in u verheugd,
Springen op van enkel vreugd.
12. Als gy my zult kragt toezenden,
Zal geen sonde my seer schenden,
'k Wensch te treffen haren kop,
Datse noyt meer stonden op,
'k Vind mijn Ziel ook seer genegen
Tot u Wet, en tot uw' wegen,
Dit is by my vast gezet,
Naauw te letten op uw' Wet.
| |
[pagina 4]
| |
13. 'k Wil u geven al mijn kragten
All' mijn woorden en gedagten,
Tot uw' eer, 'k wil op u staan,
Kleven u geduerig aan,
Geeft dit my en al uw' Kind'ren,
Van de meerd're tot de mind'ren.
Die u vlijtig roepen aan,
Om in uwe Wet te gaan.
M.J. Koelman. |
|