Den bedrieger bedroogen
(1737)–Johan Willem Claus van Laar– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
Koop.
Om myn Heer te dienen. Het fraaye najaar heeft my uytgelokt, om met den Domine myn Neef, eenige dagen op myn buyten plaats te gaan door brengen: en het zou my zeer lief zyn, dat ons gezelschap, door zo een verstandig en vermaakelyk Heer vermeerderdt wierd; zo uw affaires het toelaaten.
Adv.
Ik ben Myn Heer verpligt, voor zyn nodiging; en moet noodzaakelyk in den Haag zyn: maar als ik myn affaires wat spoedig kan verrichten, zo zal ik de vryheyd neemen, om by myn te rug komst, buyten aan te komen: want ik bemin een kleyn, maar goed gezelschap.
Pred.
Schoon ik de eer niet heb, van Myn Heer te kennen; zo is den tytel van een vermaakelyk en verstandig man, die ik Myn Heer hoor geeven, genoeg om myn verzoek, by dat van myn Neef te voegen: als wanneer ons gezelschap niet te groot, maar eerst recht goed, zal konnen genaamt worden.
Adv.
De Heeren doen my te veel eer aan: hoe wel het oude spreek woort waar is, de derde man brengt de praat an. Maar zo ik my niet bedrieg, waren de Heeren zo even in discoers, en dat heb ik door myn komst gesteurd: dat myn leed is.
Koop.
Myn Heer daar is niets aan gelee- | |
[pagina 3]
| |
gen. Wy waren in gesprek, over de wonderlyke toestand, van de heedendaagsche waereld in 't generaal, en wel over de menigvuldigen schelmstukken en bedriegeryen, die tegenwoordig in zwang gaan: en dewyl Myn Heer, als een Advocaat zynde, daar van niet kan onkundig zyn; zo geloof ik, dat wy de rechten man by ons hebben gekreegen, om ons de tyd met vermaak te doen doorbrengen.
Pred.
Zo meent Neef, dat niemand een goed Rechtsgeleerde kan zyn, of hy moet kennis hebben, van allerhande bedriegeryen en schelmstukken. Dat Compliment komt my al aardig te voren.
Adv.
Aan dat Compliment steur ik my niet Domine. Men kan wel zonder die kennis een Rechtsgeleerde zyn, maar ik meen, dat iemand zonder het zelve, een slecht Advocaat zou weezen: zo kan men wel een Godgeleerde zyn, zonder kennis van de Zeedekunde, maar geen goed Predikant. En een Koopman, zonder kennis van de heedendaagsche streeken en finesse, in de negotie gebruykelyk; doch geen schrander Koopman. Dat hebben ons die oude speekwoorden al willen leeren; hoe ongebondener Student, hoe beter Predikant: en hoe diefachtiger Kantoorknecht, hoe schranderder Koopman. | |
[pagina 4]
| |
Koop.
Wy zyn Myn Heer verpligt. Domine, laat ons dit propoost maar daar laaten, eer wy meer krygen. Ondertusschen raad ik uw, om nooyt weederom een Advocaat, voor te spreeken.
Adv.
Word niet bang, Myn Heer; of begint uw dat lompe ding, daar veelen heedendaags zo verleegen mede zyn; ik meen de conscientie, ook wat te knaagen? en dat zo zynde, dan is 'er voor uw noch hoop. Maar de Kooplieden die daar door bedoeld worden, zyn van dat zoort, als zeker Fabriekeur; by wien een Vremdeling Fluweelen kwam koopen; doch gewaar schouwt zynde, tegens hem zeyde; Myn Heer, ik verzoek dat gy my weldoet, en leg het op uw Conscientie: doch kreeg tot antwoord, Myn Heer, wat is dat voor een ding? dat ken ik niet. De Vremdeling antwoorde, dat yder mensch dat had, het welk de Fabriekeur ontkende; doch om den Vremdeling genoegen te geven, zo riep hy zyn vrouw, haar vragende, of zy ook twee Conscienties had, om hem zo lang een te leenen.
Pred.
Dat was noch geen van de gevaareleyksten, dewyl hy het wel wilden weete: doch hoe veelen bestaan zo, en willen noch voor Godvruchtig aangezien worden. Maar ik kan niet zien, dat wy ons het antwoord | |
[pagina 5]
| |
van den Advocaat hebben aan te trekken: want yder reegel heeft zyn exceptie.
Adv.
Zo is het Myn Heer, yder moet daarom zyn zelfs kennen.
Pred.
Maar zou Myn Heer, ons niet iets particuliers konnen verhaalen, van dien beruchten Smous, die tegenwoordig noch om zyn schelmstukken gevangen zit? Ik heb daar zeer verward van hooren praaten, en niemant schynt te weeten, waar het rechte eynd aan vast is.
Adv.
Dat is geen wonder, Domine; want dat komt, om dat den Rechter gewoon is, diergelyke zaaken geheym te houden, om te beletten dat zyn aanhangers, die subtiel genoeg daar toe zyn, de waarheyd niet zouden trachten te verduysteren.
Koop.
Maar het duurt lang dunkt my, eer die zaak afgedaan word?
Adv.
De reeden daar van geloof ik is, om dat 'er nu weynig beschuldigers opkomen, die met geld zullen zyn te vreden gesteld; altoos zo ver als ik gehoord heb.
Pred.
Zou hy dan wel zo schuldig zyn, als men voorgeeft?
Adv.
Ik verzeeker uw, Myn Heer; dat hy aan duyzend schelmstukken schuldig is, en de galg wel tienmaal verdient heeft; en dat weet een yder die hem kent wel: | |
[pagina 6]
| |
gelyk ik verscheydemaalen in 't Coffyhuis, en op de Beurs heb hooren zeggen, dat men iemand, die voor een deftig en eerlyk man bekend was, honderd dukaaten zou geeven, zo hy dorst verklaren, dat dien Smous een eerlyk man was.
Koop.
Dan moeten die menschen maar by de buuren gaan, die zulks verklaart hebben.
Adv.
Die buuren hadden dat wel mogen laaten. Ik heb van die verklaaring gehoord, doch die zal denschobbejak weynig helpen: want verscheyde van die geenen die verklaaren, zyn menschen die hem bedienen; en als men haar daar naar vraagt, dan blykt het, dat zy niet weeten wat zy verklaart hebben; het is jammer, dat zy haar eyge reputatie zo met voeten treeden, en dat om zo een Canalje.
Pred.
Naar ik merk, Heer Advocaat, zo zyt gy geen Vriend van dien Hebreer. Maar zou de oorzaak, dat hy zo gehaat is, niet wel veel spruyten uyt dat algemeen gevoelen, dat al de Smousen bedriegers zyn. Men heeft my verhaald, dat by vaneen deftige afkomst onder zyn Natie, en zeer ryk is.
Adv.
Wat dat algemeen gevoelen, ten minste voor het grootste gedeelte, aangaat; dat steunt op zulke goede gronden, dat | |
[pagina 7]
| |
noch gy, noch ik Domine, zulks de waereld niet uyt het hoofd zullen praaten; want de ondervinding, bewaarheyd zulks alle daagen: maar wat zyn destige afkomst belangt, ik kan een Heer, die hem al gekent heeft, doen hy noch aan de Beurs en Nieuwen Brug liep, om wat te schacheren; en door zyn eyge Natie beschuldigt wierd, dat hy uyt Duytsland gevlugt was, om dat hy zyn eyge Kerk had helpen besteelen. En dat hy geld heeft is waar: maar geen duyt, of het is met listigen dievestukken verkreegen.
Koop.
Naar ik merk zo kent myn Heer hem compleet; en dan zou het ons lief zyn, om wat byzonderheeden te hooren.
Adv.
Ik kan zo veel schelmstukken, van die diefachtige natie in 't generaal, en van dien Schurk in 't byzonder, dat men daar gemakkelyk een Foliant van zou konnen beschryven.
Pred.
Zo dat hy dan maar van een slechten afkomst is: hoe is hy dan aan al zyn geld gekomen?
Adv.
Het beginzel van zyn fortuyn is bedriegen geweest, gelyk al die schacheraars doen, als zy maar occasie hebben: en het midden is een geheel zamen-weefsel van schelmstukken: en het eynde, zo het na verdienste gaat, zal de galg zyn. | |
[pagina 8]
| |
Koop.
Zoo hy een Advocaat moet hebben, zou ik hem niet raden, om uw te gebruyken.
Adv.
Ik wou liever myn brood beedelen, als zo een dief te bedienen. Een gaauwdiefsstuk dat hy onder veel anderen, noch schacheraar alias wisselaar zynde, heeft uytgevoert; moet ik verhaalen: Hy ontmoeten een Vremdeling aan de Beurs, die omtrent vyfhondert Goude Spaanse Pistoolen had; en die gereet zynde om na Engeland te gaan, dezelve wilde in Guineas verwisselen? dezen vroeg hem naar de prys van beyde; en die reedelyk vindende, gaf hem te kennen wat hy zogt, doch dat hy geen Guineas wilde hebben die gesnoeyt waren; den Smous was gereet om hem te helpen, en beloofde zulks te zullen doen; dat hy maar meede te gaan had na zyn huys, daar hy uyt een groote party, zelfs zou konnen uytzoeken: eyndelyk raakten zy accoort; den Vremdeling gong dan met den Smous na zyn Logement, om de Pistoolen te haalen, die hy zyn Hospes tot securityd had te bewaaren gegeven; onder wyl bleef den Smous in de buurt wagten: de Vremdeling de Pistoolen hebbende, gong met den Smous na huys; die aanstonds een geheele zak met Guineas voor den dag haalden, en liet hem die zien: daar in hy genoegen nam. Men begon dan de Pistoolen te tellen, en te wee- | |
[pagina 9]
| |
gen: dit verricht zynde, zo zou men uytreekenen hoe veel geld die beliepen, om dan te zien, hoe veel Guineas dat in de plaats moesten weezen; dit accoort met elkander zynde, telden de Smous de Pistoolen noch eens, en stak die ineen geldzakje, leggende dezelve op de tafel needer; daar op begon de Vremdeling de Guineas uyt te zoeken, tot dat hy zo een getal had als daar weezen moest; neemende, de Smousin de zak met de overige Guineas, en teffens het zak je met de Pistoolen weg, en gong heen; terwyl de Smous de Guineas over telden of het accoort was; en zulks bevindende, prezenteerde dezelve aan den Vemdeling en verzocht teffens om de Pistoolen: de Vremdeling meenden dat men met hem raljeerden, en wilden de Guineas hebben, dewyl hy de Pistoolen al aan hem gegeeven had; doch de Smous haalde eenvoudig zyn schouders op, zeggende geen Guineas zonder betaaling te willen geeven, en stak dezelve weeder weg: de Vremdeling wat geweld maakende, wierd noch van eenige Smoussen, in plaats van de Pistoolen weder te krygen, met rotting-oly vereerd: en of hy gerugt maakten, het mogt niet helpen, gelyk hy ook nooyt by manquement van bewys, vergoeding heeft kunnen krygen. | |
[pagina 10]
| |
Pred.
Wat schelm is dat, ik staa daar van versteld. Maar die Hospes kon immers getuygen, dat hy de Pistoolen aan den Vremdeling gegeeven had, en dat maar weynig tyd te vooren.
Adv.
Dat is waar; maar hy kon niet getuygen, dat de Vremdeling die aan den Smous gegeeven had, en dat was de quaeritur: ja den Vremdeling had den Hospes niet eens gezegt, wat hy met de Pistoolen wou doen: gelyk hy de Smous ook niet eens gezien had. Integendeel getuygden twee Smoussen, die gelyk de Vremdeling bekende, altyd in de kamer geweest waren, dat hy geen Pistoolen aan den Smous had gegeeven.
Koop.
Die Vremdeling deed dwaas, met zo een Schelm na huys te gaan.
Adv.
Dat is zeeker, en dat ondervond hy best. Doch het is te laat bedocht, om de Put te dem pen als het kalf verdronken is.
Koop.
Had ik in de plaats van die Vremdeling geweest, ik had den schurk den hals gebrooken.
Adv.
Dan had gy aan twee dienst gedaan; aan het gemeen, dat hy naderhand niet meer had konnen bedriegen: en aan den Beul, door hem gelt te doen verdienen, voor dat hy uw tot belooning de kop voor de voeten lag. | |
[pagina 11]
| |
Pred.
Is hy het beginsel zyn fortuyn, aan zodaanige schelmstuk ken schuldig? dan kan men het vervolg wel afneemen.
Adv.
Dit warren maar zyn eerste beginselen; naderhand heeft hy het wel anders weeten te klaaren, om grooter somme te gelyk machtig te worden.
Koop.
My dunkt, dat 500 Pistoolen te gelyk te steelen, al heel wel toe kan.
Adv.
Hy moest wel te vreeden zyn, dewyl hy doen geen occasie had, om meerder van die man te krygen. Maar kort daar aan had hy beeter geleegendheyd, om zyn fortuyn te stabileerep.
Pred.
Al weer door een schelmstuk, depk ik?
Adv.
Zekerlyk. Een Smouns van zyn maagschap, had een nabestaanden tot London woonen, die zeer Ryk was, en daar hy erfgenaam van moest weezen: deezen kwam te sterven; waarom hy op bekome tyding daar van, rezolveerden om aanstonds naar Engeland te gaan: doch de Engelsche taal onmachtig zynde, zo gong hy met deezen gerafineerden schelm en zyn broeder te raaden, hoe zich best in deeze zaak te gedraagen? dewyl hy vreesde door de Engelsche, bedroogen te zullen worden. Die twee Schurken formeerden aanstonds een voorneemen, om, was het mogelyk, den | |
[pagina 12]
| |
anderen op te ligten; denkende dat hen zulks gemakkelyk zou vallen om uit te voeren, dewyl die knaap geen van de schranderste was, en veel op haar vertrouwde: ten dien eynde maakten zy hem noch meerder bekommerd als hy was; zeggende, dat hy gevaar liep van meer als de helft van zyn erffenis te zullen verliezen, zo hy niet scharp toezag; dewyl de Engelsche doorsleepte bedriegers waren, en voor al de Rechtsgeleerden aldaar: dat het dierhalven zeer nodig was, om twee getuygen van hier meede te neemen, die konden verklaaren, dat hy de rechte perzoon was; dewyl hy zonder dat, zeekerlyk met de kous op het hoofd zou t'huys komen; en dat die twee, teffens perzoonen moesten zyn, die niet alleen de taal machtig waren, maar ook bedreeven in de Engelsche Wetten en Costuymen, en wat dies meer is. Deezen armen bloed, raakten daar door elendig verleegen: want dewyl hy buyten haar, niemand had die hem bestond; zo wist hy niet, waar zulke twee bekwaamen perzoonen te vinden, die hy zou konnen vertrouwen; geevende zyn bekommering, aan deeze twee gaauwdieven te kennen; met verzoek, dat zy hem doch zouden helpen, dewyl zy altyd zyn vrinden waaren geweest, en dat hy haar altoos daar voor verplicht zou zyn. | |
[pagina 13]
| |
Koop.
Hy was daar te recht, zy zouden hem dat varken wel wasschen, daar twyffel ik niet aan.
Adv.
Zy beloofden hem dan alles eens te zullen overleggen, en hem des anderendaags bescheyd te zullen geeven. Ondertusschen namen die twee Broeders, waar van den een, niet een haair beeter als den anderen was; zo dat, had een van beyden in Sweeden gecondemneed om te hangen geweest, de Koning meede geen zwaarigheid zou gemaakt hebben, om het vonnis te teekenen, zonder de naam of de beschuldiging te weeten; al zo wel, als of het een Rentmeester was geweest.
Pred.
Wat is dat voor een Historie?
Adv.
Men verhaald dat men den Koning eens raporteerden, dat een van zyn Rentmeesters tot de galg veroordeelt was; die daar op antwoorden, hang maar op, men kan niet mistasten.
Koop.
Zy zouden onder de Smousen ook niet ligt mistasten, dat verzeeker ik uw.
Adv.
Holla, dat gaat tegenwoordig zo gemakkelyk niet, Myn Heer; ook zyn zy alle niet even slecht. Doch laat ons weeder ter zaak komen: zy namen dan te zamen een besluyt, hoe best tot haar voorneemen te komen; ten dien eynde raporteerden zy haar vrind, dat zy niemand ge- | |
[pagina 14]
| |
vonden hadden, die zy hem zouden derven recommandeeren: dewyl zy graag zouden zien dat hy volkome secuur was; nademaal zyn welzyn, haar zeer ter harte gong. Dus wierd dien armen Smous, noch al verder in 't naauw gebragt; die eyndelyk verzogt, dat zy een van beyden de goedheyd geliefden te hebben om meede te gaan, dat hy haar rykelyk beloonen zou; doch geen van beyden wilden daar toe rezolveeren, om dat zy onmogelyk niet uyt konden, en veel diergelyke protestatien meer: doch den anderen bleef al aanhouden, om een van beyden te doen rezolveeren, tot dat de Broeder van onzen schobbejak, eyndelyk antwoorden; dat hy evenwel niet kon toestaan om hem zo te verlaten; dat men zien moest, hoe men het zou konnen stellen; en dat hy te vreeden was om hem te helpen, mits dat zyn broeder ook meede gong: dewyl hy een zaak van dat belang, alleen niet op hem wou neemen. Om kort te gaan, dit wierd vastgesteld; en den anderen meende, nu de gelukkigste man, van den Aardbodem te zyn.
Koop.
Hy was met haar beyden alzo secuur, als of hy met zyn gat, tusschen twee stoelen op het vuur zat.
Adv.
Die reys gong aan; en nu tot London gekomenzynde, behertigden zy zyn | |
[pagina 15]
| |
Intrest in waarheyd, als of het haar eygen was geweest; zo dat die zaak in 't korten afgedaan raakten. Naar dat den Smous nu zyn erffenis tot geld gemaakt had, zo raaden zy hem, dewyl het niet gepermiteert was, geld uyt het Ryk te voeren, om daar goede wisselbrieven voor te neemen; gelyk hy deed: met intentie om daar meede over te komen. Dit nu alles in ordre volbracht zynde, zo huurden men plaatzen in de Koets naar Colchester, om des anderen daags 's morgens vroeg te vertrekken. Nu gelieven de Heeren te weeten, dat haar Vrind met haar gelogeerd was, aan de overzyde van de Rievier, genaamt Southwark: dierhalven zo vonden zy goed, om haar bagagie 's avonds van te voren, naar de Herberg de dubbelden Arent te zenden, dewyl de Koets daar vroeg afryd; met intentie om daar te gaan slaapen, om digt by der hand te weezen: Doen zy nu daar gekomen waren, zo bedagten deezen Schurken, dat zy noch iets in haat Logement vergeeten hadden: doch dewyl het laat en donker was, zo flooten zy alles weg, wat zy by haar hadde, uyt vrees van gerooft te zullen worden, gelyk haar Vriend ook deed, die meede gong om haar gezelschap te houden: doen zy nu op de Brug van London gekomen waren, daar eenige openingen zyn waar | |
[pagina 16]
| |
door men op de Rievier kan zien, to bleef den eene staan, om zich over de groote storting van het water te verwonderen: den anderen meede over de borstweering daar naar kykende, zo namen zy haar slag waar, en storten hem van boven needer in 't waater, waar in hy in een ogenblik verdronk. Zy dan gongen weder stil naar de Herberg, en vroegen of haar Confrater niet. t'huys was gekomen? doch horende van neen, zo waren zy verwonderd, en vertrokken evenwel des 's morgens: en naderhand heeft men nooyt weder van hem gehoort, als dat hy verdronken gevonden wierd; en zeedert dien tyd hebben zy geld gehad, en zyn voor ryke menschen vermaard geweest.
Pred.
Maar het is wonder, dat daar geen onderzoek verder naar gedaan is, doen hy, gevonden wierd?
Adv.
Dat is zo gemeen tot London, dat men alle dagen, als men de Rievier langs vaart, Lyken ziet dryven, zonder dat iemand daar eens naziet; tot dat het Lyk ergens aanspoeld, en dan moet de Parochie het begraaven.
Koop.
Het is jammer, dat hy doen met zyn broeder, niet maar tot beloning, in Engeland is opgehangen geworden; daar hebben zy toch de rechte slag daar van: en dat | |
[pagina 17]
| |
heeft dien ouden Schelm nu al lang in zyn nadagen gegaan. En doen was hy in staat om met die Wisselbrieven figuuren te maaken.
Adv.
Dat bleek: want naderhand wierd hy te groots om meer als Schacheraar te ageeren; maar had Smousen die zulks voor hem deeden. Maar hy deet zich by de Vremdelingen een Bankier noemen; en wanneer daar zodanigen, en voornamentlyk Duitschers waren, die Geld gebrek hadden, die konden op Pand der minne, altyd by hem te recht geraaken; voor een onnozel Intresje van maar een Stuyvertje van de Gulden ter week.
Koop.
Wat Duyvels woekeren is dat? en noemt gy dat noch een onnozel Intresje; dat is by my twee honderd en vytig percent 's jaars. Dan deeden die Menschen beeter, dat zy haar Goed in de Bank van Leening bragten.
Alv.
Dat stryd tegens een Duytscher zyn Eer. En ook was dat maar voor een korten tyd, tot zy een Wissel op haar Land getrokken hadden, die hy, om dat zy op de Beurs geen Crediet hadden, dan aannam voor vyf à zes percent onder de Koers, mits geen Geld geevende tot dat hy tyding had, dat dezelve door een goed Man geaccepteerd was, als wanneer zy aanstonds | |
[pagina 18]
| |
haar Geld, naar korting van drie percent Provisie, Ongelden, en den Intrest,voor die tyd dat de Brief noch loopen moest, konden krygen.
Koop.
Het moet een Gek zyn die hem dat geeft.
Adv.
Van een Man als Myn Heer, zou zulks waar zyn: maar niet voor menschen die niet anders konnen.
Koop.
Maar ik weet dat hy beleeningen heeft gedaan tegens de ordinaire Koers.
Adv.
Ja, maar met een geheym inzigt; gelyk aan die Koopman bleek, die van hem een Somme Gelds had opgenomen, op een Party Juweelen: onder Conditie, dat als hy die op de Vervaldag niet afhaalden, dezelve dan voor die prys aan den Smous Zouden blyven. Den Koopman kwam wel een Maand voor de tyd, doch wierd met vriendelyke woorden algeweezen, als konnende het Geld noch wel wat gebruyken; op de Vervaldag wederkomende, zo was de Smous niet t'huys, en hy moest tot des anderen daags wagten, doch toen was het te laat; en de Woekeraar behield de Juweelen.
Koop.
Ik zou den Schurk in Rechten vervolgt hebben.
Adv.
Ja, daar was hy niet bang voor. En ik verzeeker Myn. Heer, dat hy een Pro- | |
[pagina 19]
| |
fessor in den Chicanes zou konnen zyn.
Pred.
Ik heb een Heer hooren verhaalen, dat hy eens een voornaam Hoogduyts Heer, voor een Considerabele Somme heeft opgelicht. Doch die wist geen omstandigheeden hoe het toegegaan was.
Adv.
Op wat zaak, Myn Heer, eygentlyk doelt, weet ik niet: want hy heeft zo veel diergelyke zaaken bedreeven, dat het buyten den tel is.
Pred.
Men verhaalde, dat hy van de duyzend, tien duyzend had weeten te maaken, na my voorstaat.
Koop.
Dat kan niet weezen, of hy moest het daar boven zetten, en dat kan men zien.
Adv.
Wat is Myn Heer, nog onnozel; doch weet dan, dat hy nooyt Geld gaf, of hy liet de Wisselbrieven of Obligatien zelfs schryven, en was gewoon de Somme alleen door Cyferletteren uyt te drukken, die met opzet zo gesteld waren, dat men de byvoeging konde doen als men wilde.
Koop.
Dat is evenwel onder deftige Kooplieden niet gebruykelyk: doch zyn daar blyken van?
Adv.
Ja, Myn Heer. Maar wat weet een Duytscher, die komt reyzen, van het gebruyk dat onder deftigen Kooplieden in zwang gaat? Zeeker gegoed Heer, woo- | |
[pagina 20]
| |
nende in Frankenland, kreeg lust om Holland eens te zien; en om geen gebrek aan Geld te hebben, zo vervoegden hy zich by een Smous tot Frankfort, daar hy by bekent was; om een Crediet-Brief op Amsterdam; op dat hy daar zo veel Geld zou konnen trek ken, als hy bevinden mogt van nooden te hebben. Die Smous adresseerden hem aan onzen Schobbejak. Naar dat dien Heer eenige tyd hier geweest was, en nu gerezolveert zynde, om haast wederom te vertrekken, zo begon hy veel zaaken voor zyn pleyzier in te koopen; en daar toe eenig Geld te kort komende, verzogt van onzen Smous een Somme, ik meen onthouden te hebben, van duyzend Ryxdaalders, of het moesten Daalders zyn, dat ik my ontgeef: den Smous was te vreeden, en liet een Wistelbrief schryven op zyn Correspondent tot Frankfurt, die hy door den Duytscher liet teekenen, geevende hem de geeyschte Somme, op een Quitantie, die de Smous hem ook deedt teekenen, waar in hy bekenden, dat hy het bedraagen van die Wisselbrief in Contanten had ontfangen. Doch zo dra den Duytscher weg was, voegden hy een o, achter de duyzend, doen was het tien duyzend Ryxdaalders: deeze Brief remiteerde hy aanstonds aan zyn Correspondent, die de Valuta op zyn Ree- | |
[pagina 21]
| |
kening zetten, en onzen Duytscher daar voor debiteerden.
Koop.
Maar betaalen dien Heer by zyn t'huys komst, dat Geld het geen hy niet genooten had, zo vrywillig?
Adv.
Neen zeker niet. Hy ontkenden de volle waarden daar van genooten te hebben, maar alleen duyzend Ryxdaalders, en dat hy hem nooyt anders had geadvifeert; maar het mogt niet helpen, den Smous als een veritablen Smous, dat is een Schurk; ontkende eenig advys van hem daar over ontfangen te hebben; en dewyl dien Heer by het ontfangen van den Crediet-Brief, een schriftelyke ordre had geteekend,om zodanige Wisselbrieven, als hy op hem trok, te Accepteeren, en hy de handteekening van de Wisselbrief niet kon ontkennen; daar noch by kwam het Briefje dat hy hier geteekeed had, zo wierd hy gecondemneert cum expensis: waar door hy veel van zyn Landgoederen moest verkoopen; het geen hem zo ter harten gong, dat hy het bestierf.
Koop.
Wat godloozer schelmstuk is dat. En gaat dat zo ongestraft door?
Adv.
Wat wou Myn Heer hebben, kan een Rechter straf oeffenen over zaaken die hem onbekent zyn, en al is 'er suspitie, wat kan men doen als de bewyzen ontbreeken. | |
[pagina 22]
| |
Pred.
Wel Myn Heer, wie zou zich voortaan noch op een Smous, in de weereld derven betrouwen?
Koop.
Holla. Men moet haar ook alle niet op een gelyke kam scheeren. Ik kan verscheyden Hoogduytschen, en noch veel meer Portugeeschen Jooden, dien ik veel meer zou vertrouwen als meenig een Christen: en die ook in groot. Crediet op de Beurs, en by alle deftigen Menschen gespecteert zyn; ja die in alles zich oprecht en als zeer eerlyken Lieden gedraagen, daar veel bewyzen van zyn.
Adv.
Myn Heer heeft gelyk, dat is een bekende zaak, het zou zelfs Schelmachtig weezen, haar Eer in 't minsten te benadeelen. Doch om de waarheyd te zeggen, schoon hier en daar al een braaf Koopman onder de Hoogduytsche Jooden, of Smousen gevonden word, zo is doch de grootsten hoop maar een deel Canalje, die men nooyt vertrouwen kan.
Pred.
Maar de Hoogduytschen en Portugeeschen Jooden zyn immers een Volk, en van een Godsdienst, zynde altemaal Jooden.
Adv.
Van een Godsdienst zyn zy zeeker. Doch daarom is daar een oneyndig onderscheyd tusschen beyden, als zynde van een onderscheyde Natie; zo zyn de Span- | |
[pagina 23]
| |
jaar aarden, Duytschers, Franschen en Engelschen wel allen Christenen, doch geen een Volk.
Pred.
Dat beken ik Myn Heer. Maar de Jooden zyn alle van een Oorspronk en Vader af komstig.
Adv.
En de Christenen ook, zo ik meen: zy van Vader Abraham, en wy alle van Adam. Doch nade verstroying zyn zy van elkanderen zeer verbasterd.
Koop.
Ik kan veel Portugeesche Jooden, die meet achting voor de Christenen hebben, als voor de Smousen.
Adv.
Daar is ook zo veel Canalje, niet onder de Portugeeschen Jooden.
Pred.
Dat is een groot onderscheyd; maar waar komt dat van daan?
Adv.
De Portugeeschen zyn meest Menschen, van destige Familien uyt Spanjen en Portugaal oorspronkelyk: die om de Inquisitie daar van daan gevlugt zyn; nademaalzy geen lust hadden, zich om haar Godsdienst, of liever om haar Schatten te laten verbranden. Daar zy waarachtig gelyk in he ben.
Pred.
Maar zyn daar dan geen armen Jooden in Portugaal?
Adv.
Jazekerlyk, doch niet heel veel: wat de Jooden, ender de naam van Nieuve Christenen, zyn voor een groot ge- | |
[pagina 24]
| |
deelten Meester van de Negotie in die Landen, daar die Natie te luy, of te trots toe is. Doch de armen hebben zo geen occasie om te vlugten, dewyl zulks veel geld kost. Ten anderen loopen die, om dat zy arm zyn, zo veel gevaar niet van de Inquisitie. Ook hebben zy daar meer occasie om geld te winnen, als hier. En die hier tot armoede vervallen, worden van de Ryken zeer wel onderhouden. Maar de Smousen bestaan uyt een mengelmoes van alderhande arm Canalje, die in andere Landen de kost niet konnen krygen, of om haar schelmstukken verdreeven worden. Gelyk de Duytsche Vorsten op nieuws, al die Landloopers, by Plakkaaten het Land verbieden; die wy meesten deelen al meeden te verwachten hebben.
Koop.
Dan vrees ik, dat zy ons noch met huyd en met haair zullen opeeten: want dat volk is ongeloofelyk veel onder ons in kortten Jaaren vermeenigvuldigt.
Pred.
Maar zo doende raaken wy van onzen Text af. Myn Heer den Advocaat zal, hoop ik, noch wel eenige staaltjes van onzen Bedrieger weeten.
Adv.
Ja meer Myn Heer, als ik van daag zou konnen verhaalen. Ten anderen dunkt my, dat wy al praatende een groot eynd geavanceert zyn, zo dat wy haast aan halfwreegen zullen komen. | |
[pagina 25]
| |
Koop.
Wy zyn noch zo verre niet, of daar zal wel zo veel tyd overig zyn, om eerst noch een Historietje of twee te verhaalen.
Adv.
Dewyl ik zie, dat ik de Heeren daar meede pleyzier aan doe, zo ben ik te vreeden. Daar komt my een Historie te binnen, die my onderdaag zeer omstandig verhaalt is; doch ik vrees dat die wat lang zal weezen om te vertellen.
Pred.
Als het Myn Heer niet verdriet, zo is daar niet aan geleegen.
Adv.
Tot noch toe hebben wy geen anderen schelmstukken gezien, als die heel wel gelukt zyn; maar hoe subtiel iemand ook is, zo valt het wel eens anders uyt. Eenigen Jaaren geleeden, was alhier een Boheemsche Graaf; een dapper welgemaakt Heer, die hier als onbekent zynde, een Smous had aangenomen, gelyk men veel in de Logementen vind, om hem rond te geleyden, en alles wat Remarkabel was, te laten zien. Deezen Heer had een groote Somme Gelds onder een Christen Koopman tot Hamburg leggen, daar hy niet gedagt had alhier over te zullen Disponeeren; doch op een avond met eenige voornaamen Vremdelingen aan het speelen geraakende, zo verloor hy veel geld, en geraakten dus in verleegendheyd: des ande- | |
[pagina 26]
| |
ren daags vroeg hy zyn Leydsman om raad, hoe hy best een Wisselbrief op Hamburg zou trekken; dewyl hy hier onbekent was?
Koop.
Ik wil wel wedden, dat hy daar by den Duyvel te biecht kwam.
Adv.
Zo was het ook. Deeze meede van het Houtje zynde, maakte duyzend zwaarigheeden; echter beloofden hy den eenen voornaamen Koopman of den anderen te zullen aanspreken; in hoop van iemand aantetreffen, die Edelmoedig genoeg zou zyn, om een Heer van dat fatsoen die dienst te doen. Den Graaf, om hem aan te moedigen, beloofden hem twee Dukaaten voor zyn moeyten.
Koop.
Dat was het rechte middel: want daar voor zou een Smous zyn Vader en Moeder verraaden.
Adv.
De Smous kwam dan des namiddags raport doen, dat hy by de voornaamsten Kooplieden geweest was; doch dat niemand het wilden doen, om dat zy den Graaf niet kenden: maar dat hy achtereen voornaam Koopman gevonden had, die het hem eyndelyk belooft had; en dat hy met denzelven was afgesproken, om des namiddags noch, met den Graaf aan het Comptoir te zullen komen: de Graaf was te vreeden, en gong aanstonds moede. Daar | |
[pagina 27]
| |
aan Huys komende, wierden zy in een fraaie Kamer gebragt, die rykelyk met Porcelyn en Zilverwerk was opgeschikt: den Graaf meende dat hy by een deftig Koopman was, en toonde zich zeer voldaan: tot dat deezen Bedrieger in kwam, en met veel beleefdheyd vroeg, of 'er iets van Myn Heer zyn dienst was? Den Graaf stelden zyn verzoek voor, namentlyk, dat hy een Wisselbrief op Hamburg van twee duyzend Daalders wilden trekken: de Smous haalden zyn schouders op, en antwoorde, dat den Graaf zeekerlyk het spreek woord wel kenden, onbekent maakt onbemind; en dat hy hoopte dat Myn Heer dierhalven de goedheyd zou hebben, hem daar van te excuseren.
Koop
Dat zyn de rechte loepjes, om niet mistrouwt te worden.
Adv.
De Graaf wierd quaad, en keek zyn Leydsman eens aan; vraagende, of Myn Heer hem zulks niet belooft had? Die eenvoudig ja antwoorden. Onzen Bedrieger daar op het woord neemende, bekende dat zyn Leydsman hem daar niet alleen van gesproken, maar hem ook zo sterk gedrongen had, dat hy het hem eyndelyk wel had moeten belooven, doch genoegzaam teegens zyn zin: Echter dewyl hy zyn woord had gegeeven, zo was hy bereyd een middel voor te slaan om Myn Heer | |
[pagina 28]
| |
den Graaf te helpen, mits den Graaf het niet quaalyk moest neemen; dat die beloofden: Daar op stelden hy hem voor, dat Myn Heer den Graaf een Wisselbrief op zyn Vrind zou trekken op de ordinaire Koers, en dat hy die zonder te vernegotieeren zou ter Acceptatie overzenden, en verzoeken Cito advys; als wanneer den Graaf aanstonds over het geld zou konnen Disponeeren: en dat hy aldus kou trekken, al was het twintig duyzend Daalders. Den Graaf ziende anders geen kans, was daar meede te vreeden: doch antwoorde, dat schoon hy Geld genoeg onder die Koopman had, hy echter niet meer als twee duyzend Daalders voor deeze tyd zou trekken; Daar op gong den Smous na zyn Comptoir, om een Wisselbrief op zyn ouden manier te doen schreyven, en die den Graat te laaten teekenen. Terwyl hy uyt de Kamer was, vroeg den Graaf aan zyn Leydsman; of hy dan na het teeken van de Wisselbrief geen Briefje van den Koopman zou krygen, waar uyt bleek, dat hy dat geld noch niet ontfangen had: maar de Leydsman onderrichten hem, dat zulks geen gebruyk onder de Kooplieden was; dewyl zo een Brief niet behoorelyk kon geboekt worden, voor dat men antwoord daarop had, en dat de Koopman als mistrouwt wordende, zulks zou | |
[pagina 29]
| |
quaalyk neemen, en daar uytscheyden; met diergelyke persuasien meer.
Koop.
Dat was meeden een Schelm: en een opgestemt werk met elkanderen.
Adv.
Zeekerlyk was het. Den Graaf denkende by een eerlyk Koopman te weezen; maakte dan ook geen verdere zwaarigheyd, en teekende gerust de Wisselbrief; dit gedaan zynde, verzogt de Smous of den Graaf een Advysbriefje geliefden te schryven, dat hy met de Wisselbrief zou verzenden; gelyk het onder de Kooplieden Practicabel was.
Koop.
Dat deed den Schurk uyt vrees dat den Graaf zyn Vriend met de Post zou adviseeren; en dat hy dus zyn voorneemen mogt komen te misschen.
Adv.
Evenwel was hy bedroogen. Den Graaf dan gong zitten en schreef een Briefje aan zyn Vriend, en zeegelden het toe, geevende het dus aan den Smous om te verzenden: gaande aanstonds na zyn Logement. Naauwelyks was den Graaf weggegaan, of de Schurk zette een 1, voor de twee duyzend, doen was het twaalf duyzend Daalders, en verzond dus de Wisselbrief zonder den Advysbrief. Doch de Graat t'huys komende, en alles naadenkende, schreef aanstonds een tweede Brief aan zyn Correspondent tot Hamburg, met | |
[pagina 30]
| |
advys van de op hem getrokkene wisselbrief, en verzocht om een Credietbrief, in gevalle hy noch meer geld mocht noodig hebben; dewyl hy noch eenige tyd alhier dacht te blyven: Na eenige Dagen liet deezen Bedrieger den Graaf door zyn Leydsman weeten, dat hy de Wisselbrief Geprotesteert te rug ontfangen had; verzoekende dat den Graaf eens aan het Comptoir geliefden te komen: dat hy, die de reede daar van niet kon begrypen, beloofden. De Leydsman weggegaan zynde, zo ontfong den Graaf zelfs een Brief van Hamburg, daar in hem zyn Vrind adviseerden, dat hem een Wisselbref was vertoond, van twaalf duyzend Daalders; doch zonder Advysbrief, en dewyl den Graaf hem in zyn tweede Brief, maar van een Wisselbrief van twee duyzend Daalders adviseerden, zo had hy dezelve niet derven Accepteeren; maar was genoodzaakt geweest die met Protest te laten keeren; echter om dat den Graaf niet verleegen zou zyn, zo zond hy hem een Credietbrief, op een braaf Koopman, daar hy zo veel geld kon krygen als hy noodig had.
Pred.
Daar brak de brommel uyt: doch het was noch goed dat hy die Brief ontfong zonder dat zyn Leydsman, daar iets van wist, anders had die den anderen zekerlyk gewaarschouwt. | |
[pagina 31]
| |
Adv.
Dat is waar, Myn Heer; en dat zal id het vervolg naader blyken. Den Graaf merkten aanstonds wel, dat hy met een Schurk te doen had; overleggende by zig zelven, hoe hy hem best zou wreeken: doch denkende dat hy hier vremd was, zo rezolveerden hy, om zyn Hospes om raad te vraagen. Dezen vertelden hy alles omstandig; die hem ontraden van naar den Smous toe te gaan, dewyl die hem zekerlyk daar wagten om hem boven dien te laaten arresteeren.
Pred.
Ik kan niet denken, dat iemand zo assurant zou weezen om zulks te derven ondernemen: want den Graaf was hem immers niets schuldig.
Adv.
Wel Domine gy doet my lachgen, doch het is een teekenen dat die Captyn van de gauwdieven uw weynnig bekent is: want hy weet zo veel van verblikken of verblozen als de deur van het Rasphuys. En dat de Graaf hem niets schuldig was, is de waarheyd; doch hoe zou die zulks bewyzen? Staat daar niet akyd in een Wisselbrief de Waarde deezes Ontfangen; en in deeze wel per Cassa om fangen: dat voor een Quitantie van de genoote Penningen versterkt.
Koop.
Dat is zeker. Maar hoe gong het verder? | |
[pagina 32]
| |
Adv.
Den Hospes zetten onzen Graaf ter needer zo goed als hy kon; die uyt dolheyd al de duyvels in de Hel deed beeven en trillen, door zyn vervaarlyk vloeken en sakramenten. Doch wat bedaard zynde, zo raaden den Hospes hem aanstonds al zyn Goed te pakken, en cito weg te zenden, na het Huys van zyn schoonzoon, om dat hy vreesden dat den Smous, als hy zag dat de Graaf niet kwam, het zelve zekerlyk zou laaten arresteeren; daar den Graaf met veel moeyten toe rezolveerden, en ook aanstonds in het werk wierd gesteld: Daar op gongen zy beyden naar een Advocaat, die naar gehouden Examinatie van alle omstandigheeden; hem raaden, dewyl zyn zaak vol zwaarigheeden was, dat hy voor eenige tyd zich ergens zou gaan ophouden, zonder uyt te gaan; dewyl de Smous hem zekerlyk anders zou laaten Gyzelen. Doch onzen Graaf kon zulks onmogelyk in zyn kop niet krygen; maar wilden daar meede op zyn Hoogduyts leeven; daar men een Smous voor een Dukaat, zo veel mag Bastoneeren als men wil; zynden daar van een wet tot Frankfurt, en wilden dus ook mee Duyvels geweld, den Schurk door zyn Knegts, uyt den huyze of van de Beurs laaten sleepen, om hem met rottingen te doen Rabraaken. | |
[pagina 33]
| |
Coop.
Dat was zyn verdiende loon.
Adv.
Ja. Maer den Advocaat toonden hem aan, dat schoon hy gelyk had; zulke proceduuren goed in Duytsland, maar niet goed in Holland waren: dewyl niemand alhier, zyn eygen Rechter mag zyn. Maar dat het best was, de zaak zo te dirigeeren, dat men van het schelmstuk volkomen bewys kreeg: om hem in handen van den Hooftofficier over te geeven, en de zaak met alle striktheyd te doen vervolgen en dat den Rechter als dan niet zou naalaaten, dien Schurk, die reeds voor het geen hy was, bekend stond; anderen ten Exempel te straffen.
Fred.
Die raad was heel goed.
Adv.
Den Advocaat, om den Graaf hier toe te persuadeeren, beloofden hem zyn best te zullen doen, om iets uyt te vinden; op dat hy den Schelm in 't net mogt krygen. Den Graaf liet zich dan eyndelyk gezeggen: en wierd van den Hospes, ten huyzen van zyn schoonzoon gebragt: daar zyn goed reets was. Doch binnen het half uur, was den Hospes al weder ten huyzen van den Advocaat, met raport; dat terwyl hy uyt was geweest, een Smous aan zyn huys naar den Graaf had komen vraagen, met een Gerechts Boden, die voor de deur was blyven staan: doch dat zyn | |
[pagina 34]
| |
Vrouw geantwoord had; dat den Graaf zo even, met al zyn goed vertrokken was. Daar den Smous zich zeer over beklaagd had, verhaalende dat den Graaf, zyn Patroon voor een considerable Somme had opgelicht. Den Advocaat raade hem, om zulks voor den Graaf geheym te houden, om die niet verder dol te maaken; dewyl hy vreesden, dat die noch een quaade pas daar omtrent zou begaan.
Pred.
Dien Advocaat was al een voorzichtig en braaf man. Het was te wenschen dat zy alle zo bestonden; in plaats van de Menschen die ordinair Passieus genoeg zyn, noch meer aan te zetten, om maar Geld te verdienen; en als men dan zyn Proces verliest, en zich daar over beklaagt; dan krygt men voor al zyn Geld geen andere troost, als, Myn Heer, het doet my van harten Leed; ik kan het niet begrypen; men zou zeggen, hoe is het mogelyk. En diergelyken Pispraarjes meer.
Koop.
Dat doet my recht goed, dat de Advocaaten ook wat krygen.
Adv.
Daar twyffel ik niet aan. Die zo bestaan, verdienen wat; en die wat verdient, moet wat hebben. Doch het schynt dat onzen Domine ook eens inde klem is geweest; en dat wil ik niet hoopen; die is immers te zachtzinnig, en wil lie- | |
[pagina 35]
| |
ver ongelyk verdraagen, als zich te wreeken: volgens zyn dagelyksche Leer.
Koop.
Tusschen Leeren en Practiseeren, is een drommels groot onderscheyd. Maar gaat maar voort met uw zaaken; want den Domineis voor zyn streek al betaald.
Adv.
Myn Confraater overweegende, hoe den Graaf best te helpen; vond raadzaam, den Bedrieger ook te bedriegen; om hem dus in 't net te krygen. Ten dien eynde zond hy om een bequaam en vertrouwt Persoon, die hy in meer neeteligen zaaken voor heen gebruykt had; met hem overleggende, hoe die zaak aan te vangen. Nadat men expres, een dag of drie had laaten deurloopen, om den Smous in slaap te wiegen; zo kwam dezen Knaap by den Leydsman van den Graaf, daar hy zeer wel by bekent was; die hem het voorgevallene, tusschen den Smousen den Graaf op zyn manier verhaalden: klaagende dat men tegenwoordig, geen een Vremdeling meer mogt vertrouwen: want dat den Graaf was weggegaan, zonder hem voor zyn moeyte te betaalen. Onze snaak toonden zich verwonderd over die Historie, als of hy daar nooyt van had hooren spreeken: en gaf hem gelyk.
Koop.
Dat was fyn, contra fyn.
Adv.
Al voortpraatende, zo bragt hy | |
[pagina 36]
| |
in zyn reedenen te pas, dat hy wel middel wist, om een goede stuyver Geld te verdienen; zo hy maar iemand had, om hem te helpen; daar hy gerust op mogt zyn; en dien hy vertrouwen kon. Den Smous was aanstonds gereed, en bood hem zyn dienst aan; onder duyzend Protestatien en Eeden van getrouwheyd. Den andere liet zich eerst wat bidden; doch eyndelyk beloofden hy hem, zo hy hem getrouw dienden, honderd Dukaaten uyt den buyt; dewyl het daar op kon overschieten.
Koop.
Voor honderd Dukaaten zou men een Smous doen Spek vreeten, en zweeren daarenboven, dat het Schaapenvleesch was.
Adv.
Het Accoort dus gemaakt zynde, zo openbaarden onzen knaap aan zyn Kameraad in dezen, dat een zeeker voornaam koopman, (die hy echter niet wilden noemen) dien hy bedienden, goedgevonden had, om eens heen en weer Bankroet te gaan; om dat het een slechten tyd was, en men buyten dit middel, hedendaags niet veel occasie heeft, om een Fortuyntje te maken. Dat deezen ten dien eynde zeer veel Koopmanschappen, die een moije Stuyver bedroegen, op een verzekerde plaats had gebragt; om die in stilte tot kleyn Geld te maken. Dat nu de zwaarigheyd maar was, iemand te vinden, die dezelve tot een prysje | |
[pagina 37]
| |
voor Contant Geld wilden Inkoopen. Den Smous antwoorden, dat daar geen zwaarigheyd in was: dewyl hy wel iemand daar toe zou vinden. Dit gerezolveerd zynde, zo beloofden zy elkanderen, des anderendaags 's morgens ten acht Uuren, op den Dam te zullen ontmoeten. Gaanden onzen Fynman, den Advocaat aanstonds Raport doen; die daar op, een bequaame plaats uytzocht, om die Comedie te speelen. Dit nu was een Tuyn buyten de Stad, die genoegzaam alleen stond. Daar deed men den Graaf met zyn twee Knegts, verzeld van twee Duytsche Heeren, kennissen van den Graaf, beneffens haar Knegts; noch dien zelven avond naar toe gaan: volgende den Advocaat kort naderhand, met een goede provisie Wyn en Eten, om dien nacht eens helder Vrolyk te weezen; en met elkander alles wel te overleggen.
Koop.
Myn Heer, verhaalt de zaak zo omstandig, dat ik wel haast gelooven zou, dat gy zelf dien Advocaat zyt geweest.
Adv.
Uyt hoofden van dat geloof, loopt Myn Heer, geen zwaarigheyd, om als Martelaar te zullen sterven. Des morgens ontmoeten die twee Snaaken elkander, volgens afspraak, op den Dam: zeggende den Smous dat hy iemand gevonden had, zo goed als | |
[pagina 38]
| |
men zou konnen wenschen; en gevraagt zynde wie het was? zo noemden hy den Perzoon die men zocht, namentlyk onzen Bedrieger.
Pred.
Dat kwam al heel apropo. Maar als hy eens een ander genoemt had, dan was het werk bedurven geweest.
Adv.
Dat niet. Daar was altoos een uytvlucht te vinden. Doch dat was nu niet noodig. Onzen Factotum, den regten Man hoorende noemen, trad te rug, en toonden zich heel bekommerd, of hy hem wel mogt vertrouwen; zeggende dat hy liever een ander gehad had; doch wierd van den Smous te vreeden gesteld, met verzekering, dat daar omtrent niets te vreezen was. Daar op gongen zy te zamen, na dien gebaarden Deeken van het Dieven-gild toe, die haar verwagten, om meede te gaan, en het Goed te bezien. Den Hebreer wilden weeten waar het Goed lag; dat den ander als noch, niet noodig oordeelden, om aan hem te ontdekken, maar beloofden hem zulks onderweegen te zullen verhaalen; onder belofte van Secretesse. Dus te zamen voortgaande, vroeg de Smous al wederom waar het Goed was? en kreeg tot antwoord; in een Tuyn buyten de Poort. Maar doen was alles, bynaar verbruyd geweest: want de looze Vos trad te rug, | |
[pagina 39]
| |
en begon wat excuzen te maken, van dat hy zo verre niet gaan konde &c.
Koop.
Hy wierd mogelyk bang, om dat zyn Conscientie hem dicteerden dat hy wat verdiend had.
Adv.
Hoe Drommel krygt gy het zo krom? de Conscientie van een Smous, wat is dat voor een Beest?
Pred.
Zo Myn Heer, dat is ook een vraag. Is dan een Smous zo wel geen Mensch als een ander?
Adv.
Dat Dispuut laat ik aan d'Heeren Philosophen over. Maar dit weet ik wel, dat niets beeter naar een Mensch gelykt, als een Smous en een Aap; hoewel de tweede het dikwils zou winnen; want men kon zich bedriegen, met de eersten voor een Bok op zyn agterste Pooten aan te zien.
Pred.
Myn Heer, gy maakt het ook al te grof.
Adv.
Om dan weederom op ons Propoost te komen. Hy wierd inderdaad bang, doch den Leydsman van den Graaf, die op de honderd Dukaaten vlamden, stelden daar goede Ordre in, met naar hem toe te treeden, en hem te verzeekeren, dat daar geen zwaarigheyd was; dewyl hy voorzeeker wist, dat het Goed daar was; en dat hy de plaats wel kenden? alwaar hy niemand als den Eygenaar zou vinden: | |
[pagina 40]
| |
en dat hy wel een Kapitaal op het zelven zou konnen winnen.
Koop.
Wel dat loog den Schurk immers: want hy wist noch nergens af.
Adv.
Steurd Myn Heer, zich aan zulk een kleynigheyd? wel een leugen, kost een Smous noch minder, als een Engelsman, een God Damn you. Onzen Snaak Vreezende, dat hy die beuken meer zou krygen; bleef op zyn beurt ook stil staan; zeer quaad zich aanstellende; dat hy mistrouwt wierd; zeggende, dat het hem niet verscheelen kon, of hy meede gong of niet; dat daar genoeg Liefhebbers in de stad waaren, die Geld wilden verdienen. De Leydsman begon van benaauwdheyd, een bek te trekken als een Bok die Brandeneetels vreet; loopende, dan na den eenen om hem vast te houden, dan om zijn gebaarden Patroon te persuadeeren, zeggende: by gotje jy bint gek. Krab iensjes de Villis uyt jou Oogen, en stae dan te kyken nae jou intrest. Het is ien koopje. Zo dat het een pleyzier om te zien was: eyndelyk wierd de Vreede getroffen: zynde de Smous nu wel eens zo vinnig als van te vooren. Inmiddels stond den Advocaat voor de Tuyn op Schildwagt; die haar ziende aankomen, yder gelyk een goed Generaal, op zyn Post Verdeelden; en de Tuyn en het Huys wel | |
[pagina 41]
| |
dicht sloot, zich zelven verbergende in een hoek, daar hy alles zien en hooren kon. Deeze drie Messieurs aan de Tuyn komende, zo opende den Afgezant van den Advocaat de Deur, met een sleutel die hy expres daar toe meede genomen had, en bragt haar in een kamer, om zyn Principaal te gaan roepen: doch in een ogenbllik weder komende, zo verzocht hy de Smousen, om hem maar te volgen, na de plaats daar de Goederen laagen; dewyl zyn Patroon daar wachten. (Dit nu was eygentlyk een Kelder daar toe geschikt, om het gerucht te beletten) Onzen snaak dan gong voor, gevolgt van den ouden Gaauwdief en zijn Confrater. Hy op de Trappen van de Kelder komende, zag zo veel licht, en hoorende eenig gerucht, zo vroeg hy stae jy my in een Kelder te brengen? en wilden wederom te rug keeren; doch dat was te laat bedacht: want de knegts schopten de achterste van al de trappen af, op het lyf van den Ouden; die dus te zamen hals over kop van de Trappen in de Kelder Rolden; schreeuwenden dien Ouden Reekel, als een Satyr die gevild word: terwyl den anderen al ay wy, ay wy, riep, of hy gek was.
Koop.
Het was wonder, dat zulks by den een of den ander nier gehoor wierd. | |
[pagina 42]
| |
Adv.
Daar was zorg voor gedraagen: want de Kelder was rontom dicht toe. Ten anderen vind men 's morgens ten negen Uuren in de Maand van November, gelyk het doen was, weynig Menschen buyten op de Weg De Smousen ondertusschen wat van die val bekomen zynde, stonden op; klaagende den een over zyn Kop, en den anderen over zyn Gat Maar het was een Dukaat waard, om te zien, wat Oogen dat den Schurk Opspalkten, doen hy den Graaf, verzeld met zes vermomde knaapen, gewaar wierd.
Koop.
Zonder de Geest van Voorzegging te hebben, kon hy doen wel begrypen wat hem naakende was.
Adv.
Gemakkelyk. Evenwel zogt die Kerkmeester der Bokken, zich noch door een finesse te redden: want vergeetende de pyn, die hy door de Val aan zyn Baviaansneus gekreegen had; zo trad hy, in plaats van om Genade te bidden; stoutmoedig na den Graaf toe; zich zeer verheugd toonende, dat hy het Geluk had, van Myn Heer den Graaf daar te Vinden; dewelke hy met veel moeyte en kommer, overal gezocht had; om den zelven de te rug gekomene Wisselbrief, wederon te hand te stellen: die door een toeval, daar hy echter in 't minste niet aanschuldig was, met | |
[pagina 43]
| |
Protest was te rug gekomen. En dat, indien Myn Heer den Graaf, op zyn Verzoek aan het Comptoir was gekomen, hy hem dezelve, dewyl hy niets van zyn Genade had te pretendeeren, zou hebben overgeleeverd: maar dat het schielyk en onverwagt Vertrek van Myn Heer, hem daar in had Verhinderd. Met diergelyke Excuzen meer.
Koop.
Wat assuranter Schurk is dat? Meenig een zou geen Woord hebben konnen spreeken, maar van angst in zyn Broek geturft hebben.
Adv.
Het gong evenwel niet van harten: want zyn benauwtheyd zag men duydelyk door zyn assurantie heem.
Pred.
Dat is geen wonder: want het moet al misselyk gestaan hebben; zo veel vermomde Menschen, in een Verligte diepe Kelder.
Adv
Het was geen onaardige Copy, van Pluto op zyn Helsche Rechterstoel. Verbeeld uw, den Graaf in 't middel, gezeeten op een Leuningstoel; hebbende voor hem, een Blok staan met een scherp Hakmes, en eenigen Touwen; beneffens een suffisanten quantityd, Hazelaeren Roeden; met een ontbloote Houwdeegen in zyn rechterhand. Aan wederzyden van den Graaf zat een van zyn Vrienden, mede met | |
[pagina 44]
| |
blooten Deegen, konnende de eene Minos, en den andere Radamantus, met recht Verbeelden. Vervullende de knegts, de plaats van de Respective Heeren Duyvelen. Alle, uytgezonderd den Graaf, gemaskert; waar van de kleynste Neus, zo ten opzichte van de groote, als van de Karabonkels, niet behoefden te wyken voor die van den beruchten Heer B.... Onzen Graaf deeze Excuzen aangeboord hebbende; begon, naar het loozen van eenige Elegante vloeken, by forma van een Inleyding, met een Stem die (om op zyn Poeetisch te spreeken) den Acharon deed beeven, deezen Aardsschelm dus aan te spreeken: Du vervluchter Hundsfot, du vertuffelte Canalje, wolt nuch haben laszen arrestieren: und nun wil der Ertzschelm seyn Diebesucken noch einen glimb geben; aber ich weisz beszer; und woll euch lehren, kein hupscher Leuten mehr so ruiniren.
Koop.
Dat heeft daar waarachtig al grappig uyt gezien.
Adv.
Onzen Kapteyn der Gaauwdieven, deeze definitive woorden hoorende uytspreeken, wierp zich met gevouwen handen op zyn knien needer, en bad om Vergiffenis; daar in getrouwlyk geassisteerd zynde, door zyn Confrater; die, als volkomen onschuldig, zich tragten te Ex- | |
[pagina 45]
| |
cuzeeren. Vallende den ouden, huylende als een Hof hond, den anderen gedurig in zyn Reeden, makende zo een Duyvels geraas, dat men geen woord meer verstaan kon. Eyndelyk kreeg een van de Knegts ordre, den ouden Hondsfot te doen zwygen; die hem zulks in zeer Cierelyk Mofs verzocht; doch geen gehoor vindende, zo wierd hy te Raaden, om hem met wat meer naadruk te overreeden; ten dien eynde lichten hy zyn subtiel Handje op, (dat niet quaalijk by een Strontschop kon vergeleeken worden,) en gaf den Smous daar meede een braave Klap voor zyn Bek, zo dat hy twee of driemaal rontom vloog, bloedende als een Varken dat gekeeld word; blyvende van zyn zelven zo styf als een Deur leggen: daar de Mof zich echter weynig aan kreunden; wel te Vreeden zynde, dat hy maar stil zweeg. Den Advocaat ziende dat het zo ruyg toegong, wilde de gevolgen, daar hy voor Vreesden, gaaren vĖoorgekomen hebben; doch dit zonder zich te ontdekken, niet konnende doen; vond goed in stilte te Retireeren, en gong naar Huys.
Koop.
Maar hoe ging het met die Knaap die haar daar gebragt had?
Adv.
Heel wel, dat zal Myn Heer hooren. Terwyl den Smous van zich zelfs | |
[pagina 46]
| |
lag, zo had den anderen Tyd, om zich te Excuzeeren, die ook Vergeeving Ontfong, en herhaalde toezegging van de Beloofde honderd Dukaaten; mits dat hy zonder tegenspreeken, alles zou doen wat hem geordineerd wierd; het welk hy aannam, en zich zeer wel te Vreeden aanstelden. Inmiddels was onzen Aards-Woekeraar weder bekomen; en wierd door een van de Moffen wat overeynd gezet, om het Pronuntieeren van zyn Sententie aan te hooren: dewelke hier in bestond; dat hem tot belooning van zyn Schelmstukken, de Rechterhand door zyn Confraater zou worden afgekapt; om hem te Leeren voortaan zich wel te wachten, wederom iets diergelyks te pleegen. Dit was naauwelyks uytgesproken, of de Knegts vatten hem aan, en bonden zyn arm op het Blok vast; konnende den Smous van altratie, geen een woord spreeken; maar schreyden als een Kind: Onzen Snaak die haar daar gebragt had, begon te vreezen, dat het den Graaf waarachtig ernst was; en dagt raadzaam om dit Treurspel voor te komen; ten dien eynde knielden hy zelfs voor den Graaf needer, die hem echter aanstonds deed opslaan; verzoekende, dewyl hy in onnozelheyd die twee Menschen daar gebragt had, om die Goederen daar myn Heer van ge- | |
[pagina 47]
| |
sproken had, te koopen; zonder van het Schelmstuk, daar den Smous aan schuldig scheen te zyn, iets te weeten; dat Myn Heer, nu de goedheyd geliefden te hebben, om hem op zyn Voorbeede, te Pardonneren. Dit bragt hy zo onnozel en ontsteld voort, dat de Smousen wel zoude gezworen hebben, dat hy zo wel als zy, bedroogen waren. Doch kreeg tot antwoord, dat zulks niet zyn kon; verzoekende den Graaf hem Excuus, dat hy hem hier toe, buyten zyn weeten, geemplojeert bad; doch dat hy hem rykelyk voor zyn moeyte zou belonen: daar den andere voor bedankten, zeggende geen andere belooning te begeeren, als de Genade voor dezen armen ouden Man, die een Vrouw met veel Kinderen had, en daar onder Zoons van groote Hoop; en dat hy vreesde dat het de Man besterven zou; en diergelyke Instantien meer: eyndelyk wierd hem op die Voorbesde Pardon verleent.
Koop.
Ik wed dat onzen Gaauwdief, tot dankbaarheyd, den anderen zyn Gat wel zou hebben willen kussen.
Adv.
Zonder twyffel. Maar daar meede was de Historie noch niet uyt: want dit Pardon wierd op deeze voorwaarde verleent, dat hy aanstonds een Geschrift zou teekenen, waar in hy bekenden, dat hy | |
[pagina 48]
| |
niets op den Graaf, uyt hoofde van die Wisselbries, had te pretendeeren. En dat zo als het hem zou worden voorgeleezen. Als meede een Obligatie van honderd Dukaaten, voor den anderen Smous, zyn Confrater, die hem tot dankbaarheyd daar voor, den Baard zou afknippen: als wanneer by mee een dragt Stokslaagen, zou worden ontslaagen.
Koop.
Ik wil wel wedden, dat zulks den Woekeraar noch niet wel aanstond.
Adv.
Teegens het eerste Arty kel had hy niemendal teegen: doch hy Protesteerde geweldig tegens het verliezen van zyn Baard; biedende daar voor Duyzent Guldens.
Koop.
Was de Vent gek? Daar kon hy wel een scheepslading Bokken uyt Noorweegen voor gekreegen hebben, die de minste magnifiker Baard hadt als hy.
Adv.
Ja, Gy spot daar wat meede. Ondertusschen bragt den anderen Smous ook een Gravamina in; namentlyk, dat den ouden hem ook honden: Dukaaten had belooft. Eyndelyk na veele deliberatien, zo wierd het Vonnis veranderd, en vastgestelt, dat hy zyn Baard zou behouwden, mits het eerste Geschrift en een Obligatie van twee honderd Dukaat en aan zyn Confrater teekenende; als wanneer de Knegts | |
[pagina 49]
| |
hem, voor zyn ontslag, behorelyk zouden priegelen: voor welke moeyte, hy haar in Contant zou betaalen; yder, twee Goude Dukaaten, of de Waarden van dien. Of dat hy by manquement daar van, aan haar Discretie, zou worden overgeleeverd; om met hem te doen na haar goed vinden, en daar meede, eyndigde deeze Eerste Zitting. Gaande zy alle na boven, om het Hart eens te sterke; doch de Smousen, wierde in de Kelder opgeslooten; met twee Knegts; op Schildwagt.
Koop.
Maar kreegen de Smousen niemendal?
Adv.
Ja; men vond goed, den Ouden wat te laaten bedaaren: dierhalven zo gaf men haar te zaamen, een Boetelje Rynse Wyn. Naar een Uurtje wagtens, wierd in de plaats van het Blok, een Taafel met Papier, Pennen en Inkt gesteld; beneffens een Stoel. Daar op begon de tweede Zitting, in Forma als te vooren; de Smous aan de Tafel gezeeten zynde; begon naar eenige Excuzen, dat hy niet wel ter Pen was, het eerste Schrift te schryven; werdende gedicteerd, door die Snaak, die hem daar gebragt had; en dat zo als den Advocaat, het had opgesteld. Doch hy schreef zo fraai, dat de Duyvel, noch zyn Moer het niet zouden hebben konnen Leezen: daar al weeder- | |
[pagina 50]
| |
om, zyn opvoeding uyt blykt. Zo dat den anderen Smous, het voor hem moest doen. Dit nu geschreeven, geteekent en naagezien zynde; zo wierd het aan den Graaf overhandigd. Daar op moest hy, de bewust Obligtie, ook teekenen; die aan zyn Confraater, wierd overgegeeven: als wanneer hem wierd aangezegt; dat hy den Graaf beleeft moest bedanken, voor zyn genaadig Tractement; als meede den Perzoon, die hem daar gebragt had; en die aan het voorgevallene onschuldig was; voor zyn voorspraak: zonder het welke, hy daar zo gemakkelyk niet zou afgekomen hebben: als meede Solemneel te belooven; het voorgevallenen te verzwygenen, en de Obligatie prompt te zullen voldoen; op paenen van straffe, na bevind van Zaaken. Dit met een goede gratie, verricht zynde; zo kwaamen de Knegts, om haar Loon; by geluk, had hy een goede Goudbeurs by hem; dierhalven, om zyn beede, van hem wat genaadig te willen handelen, eenige kracht by te zetten; zo gaf hy haar yder, drie Dukaaten; met beloften, dat zo zy zulks deeden, van haar naderhand, noch yder een te zullen geven.
Pred.
Dat was wel bedagt.
Adv.
Den Graaf te vreeden zynde, dat de Knegts wat kreegen, keek door de Vingers: zo dat hy maar een Slag tien | |
[pagina 51]
| |
twaalf kreeg, die niet sterk aanquamen; ondertusschen, schreeuwden den Hondsfot; als een boere Meyd, die met haar Vryer in 't gras stoeyende, by ongeluk, met haar Uylebord, in de Brandeneetels valt. Deeze Executie gedaan zynde, zo vroegen de Knegts, om de beloofde andere Dukaat; die hy weygerden, om dat zy, zo hy voor gaf, zo hart geslaagen hadden; doch de Knegts zulks niet behaagende, verzochten aan den Graaf, om het noch eens te mogen hervatten; dat hen genadig wierd toegestaan. Doch den Smous vond raadzaamer, de beloofde Dukaaten te geeven. En daar meede eyndigde deeze twede Zitting.
Koop.
Daar kwam hy al heel wel af. Maar wierden de Smoussen doen niet ontslagen?
Adv.
Noch niet. Men vond goed, om daar meede te wachten; tot dat het donker zou zyn. Doch ondertusschen, bragt men in, overweeging; of het niet best was, om zekuur te gaan; die knaap, die haar daar gebragt had; met het schrift, na den Advocaat te zenden, om bette Examineeren.
Koop.
Dat was immers niet noodig: want Myn Heer, heeft verhaald; dat het van woord tot woord geschreeven was, gelyk den Advocaat het had opgesteld.
Adv.
Met een Smous kan men nooyt te | |
[pagina 52]
| |
veel Precautie gebruyken: want al is men noch zo op zyn hoeden, zo word men evenwel bedroogen: en hadden zy dat niet gedaan; zo zouden zy naderhand, als een party Uylen, langs haar Neus hebben staan kyken; gelyk de Heeren hooren zullen.
Pred.
Daar kan ik geen Concept van maken: en dat komt my onmogelyk voor.
Adv.
Daar heb ik niets tegen, Myn Heer. Maar nu begint eygentlyk het Laatste Bedryf. Den Advocaat, het Geschrift, als meede de Handteekening, wel naauw examineerende; vroeg aan den Brenger, of hy het ook wel naagezien, en met zyn Opstel accoord had bevonden? die eenvoudig Ja, and woorden: waar op den Advocaat, zo vervaarelyk begon te lachgen, dat den anderen meenden. dat hy gek wierd; doch wat bedaart zynde, zo zey hem den Advocaat; te konnen inschikken, dat de Duvtschers, zich zo van een Smous zouden laaten foppen; maar dat hy, van ze een schrandere Bol als hy was, geheel anderen gedachten had gehad. De Snaak van dit alles, niet een woord begrypende; keek zo verwonderd, of hy het tot Keulen hoorden donderen; en wist niet een woord te andwoorden; schoon hy het Pampier, in de hand had; tot dat den Advocaat hem aantoonden, dat die fyne Gaauwdief achter | |
[pagina 53]
| |
zyn handteekening, een V.C. gevoegt had, en dat zo subtiel, dat men gezwooren zou hebben, dat het tot zyn ordinaire handteekening behoorden.
Koop.
Wat wil die V.C. dan zeggen? is daar zoo veel aangeleegen?
Adv.
Dat beteekent, Vi Coactus, of door Dwang: zo dat dit Papier heel nuttig voor den Graaf was, om zyn poort aan te veegen; ten waare dat hy gek genoeg geweest had, om 'er dus gebruyk van te maken; als wanneer hy fraai in hapeering zou gekomen zyn.
Pred.
Wat Schelm is dat. Ik heb [noyt] van zulke Schelmstukken hooren spreeken.
Koop.
Maar hoe bekwam hem dat Myn Heer?
Adv.
Als de Hond de Worst. Onzen Snaak, ziende dat hy ook op zyn beurt gefopt was; spoog Vuur en Vlam van boosheyd; zweerende, dat hy hem nu zelf, wel leevendig zou willen villen. Daar op met een staant Zeyl naar de Tuyn loopende, zo maak ten hy het bedrog aan den Graaf bekent: die meede stond te kyken, of hy gek was; doch ten laasten, van Dolheyd begon te schuymbekken; en te Zweeren, dat hy den Hond, nu noch anders fyn zouw leeren Zingen: den Heemel wel tien maalen dankende, dat hy den Schurk noch in zyn | |
[pagina 54]
| |
macht had. Naar dat men dan beraadslaagd had, wat te doen; zo vond men goed; om eerst te onderzoeken, of hy zyn Confrater, ook zoo bedroogen had, of niet: ten dien eynde, liet men den zelven booven komen; zeggende, dat men gerezolveerd was, om haar nu te ontdaan; maar dat men bekommert was, dat den anderen de Obligatie, als hy maar los was, niet zou willen voldoen. Doch die Knaap had daar geen Zwaarigheyd in, zo het scheen: en antwoorden; dat hy wel raad wist, om zyn betaaling te krygen. Doch den Graaf, eyschten de Obligatie hem af, om die noch eens na te zien; die den anderen overgaf; en gevraagd zynde, of hy de gewoone hand-teekening, van dien Aarts-schelm, wel ter deegen kenden, en of die hier meede overeenkwam; dat hy het wel moest naazien, om niet bedroogen te worden? zo antwoorden hy, van ja; dat hy wel wist, dat alles was, zo als het behoorden. Daar op liet den Graaf, hem de andere handteekening zien; en vroeg, of die ook wel was? en daar al weederom, Ja, op antwoordende; zo vroeg den Graaf hem verder; wat dan die V.C. achter de naam deed; die onder zyn Obligatie, niet gevonden wierd?
Koop.
Ik moet lachgen. Zo waaren die Schurken het al weederom s' eens. | |
[pagina 55]
| |
Adv.
Vastelyk: want den Ouden, had den anderen dus niet durven bedriegen; uyt vreeze, dat hy als dan, geklapt zou hebben. Zo dra had den Graaf hem die niet ge vraagt, of hy begon te trillen en te beeven; zweerende, dat hy het niet gezien had; of dat hy het anders zou gezegt hebben: biddende, dat den Graaf doch niet quaad op hem geliefden te zyn; dewyl hy onnozel in die zaak was. Daarop brachten hem de Knegts, wederom naar de Kelder. Doen begon de derde Zitting. Naauwelyks was den Graaf gezeeten, of hy vroeg den Ouden Meerkat, wat die V.C. achter zyn naam deed? en dat met een gezicht, daar men Kinderen meedenaar bed zou gejaagd hebben? doch kreeg tot antwoord, niemendal; dat zulks veeltyds zyn gewoonte was; doch nademaal hy het zonder opzet gedaan had, zo was hy gereed, om een ander schrift te teekenen; zo als den Graaf het goed vond; mits dat men hem dan ontsloeg.
Koop.
Dat deed dien slimmen Fielt, om dat hy merkten, of van den anderen gehoord had, dat hy ontdekt was; en om dus de gevolgen voor te komen, daar hy met recht voor vreesden.
Adv.
Dat kan wel zyn. De Graaf beloofden hem dit. Daar op weederom aan | |
[pagina 56]
| |
het Schreyven; en dit gedaan zynde, aan het Collationeeren, naazien en Examineeren, van de Handteekening; die nu in order was. Echter uyt vreeze, zo vond men goed, om hem zyn Naam, nochmaals onder een Schoon vel Papier te doen teekenen; daar hy, zo het scheen, geen haast toe had; doch de Graaf zwoer, zo hy het niet goedwillig deed; dat hy hem aanstonds, door zyn Knegts, zou laaten lubben. Wat zou den armen Hond doen; hy moest dan daar toe, wel rezolveeren; geevende onder het teekenen, een zwaare zucht. Nu was het den anderen zyn beurd; deeze moest meede, zo een Vel in Blanco, teekenen; om in allen voorvallen gedekt te zyn. Dit nu alles verricht zynde; zo verzochten de Smousen, volgens de beloften van den Graaf, ontslagen te worden? doch die had daar geen Ooren naar; maar antwoorden; dat hy haar op zyn beurt, nu ook eens meenden te bedriegen: willende met Duyvels geweld hebben, dat den een, den anderen, een Oor zou afsnyden. Daar op begon het schreyen, en balken op nieuw; willende zy daar niet aan; als hebbende haar Eezels Ooren, te lief daar toe; tot dat een van de Moffen zich aanbood, om haar beyde voor vyf Dukaaten, die dienst te willen doen; doch het mocht al meede niet | |
[pagina 57]
| |
helpen; tot dat den Graaf, deze Klucht beginnende te verdrieten; de Knegts ordoneerde, haar beyde met het opperlyf naakt te ontkleeden; en den ouden aldus, aan beyde de handen vast te binden, zo dat hy maar met de voeten, de aarden kon raaken; den anderen ook met het bovenlyf naakt staande, zo wierd aan deezen laatsten, een party Hazelaren Roeden gegeeven; om zyn Confrater, daar braaf meede te streelen; met waarschouwing, van wel toe te slaan; of dat de Knegts, hem ook priegelen zouden: hebbende die, ten dien eynde, ook eenige Roeden in haar hand; daar op aan 't geesselen, dat het een vermaak was om te zien: doch den gebaarden Beul, van tyd, tot tyd, wat beginnende te verflaauwen; zo wierd hy altemets, met een streek over zyn ribben, dat het bloed daar voor stond, wat aangemoedigt. Deeze Executie, naar eysch volbragt zynde; zo was het ondertusschen donker geworden; zo dat men goed vond, om haar nu te laaten gaan. Doch de Knegts, betooverd door de glans van de Dukaaten, (hoewel de Moffen anders zelden geldgierig vallen,) vroegen, of den Smous; haar voor deeze moeyte, niet moest betaalen; het geen aan haar eygen discretie gelaaten wierd; die naar alle apparentic, zo groot zal zyn geweest; dat zy | |
[pagina 58]
| |
zyn geheelen Goudbeurs verkragt zullen hebben. Daar op ontboeyd zynde, zo wierden zy ontslaagen; en met voeten voor haar gat, buyten de Tuyn geschopt. En daar meede was die geheele Historie geëyndigt.
Koop.
En wy bedanken Myn Heer, voor zyn genoomen moeyte, tot dus verre; hoopende, aleer wy tot Haarlem komen, noch wat fraays, van den Schobbejak te zullen hooren.
Adv.
Dewyl ik de Heeren daar vermaak meede doe, zo ben ik te vreeden.
Koop.
Van die laatste Historie, zou men een koddige Comedie konnen maaken.
Adv.
Dat kon wel gebeuren; en het zou my niet verwonderen.
Pred.
Maar kwam daar geen vervolg op die Historie; Myn Heer?
Adv.
Zo veel my bekent is niet. Hoewel daar onder de hand, eenig onderzoek naar gedaan is; doch hy had geen bewys; en kon niemand beschuldigen, als den Graaf: die hier niet langbleef, maar aanstonds vertrok. Ook heb ik gehoord, dat hy wel veertien daagen, zyn bed heeft moeten houden.
Pred.
Dat verwonderd my waarlyk niet. Maar het is zekerlyk niet wel gedaan, dat men dus zyn eygen Rechter is; het geen | |
[pagina 59]
| |
den Advocaat zelver bekent heeft.
Adv.
Daar heeft Myn Heer volkomen gelyk in; doch dat moet den Graaf verandwoorden: maar om de waarheyd te zeggen, zo had hy wel wat verdiend.
Adv.
Dat kan ik niet ontkennen. Doch de Man had het konnen besterven.
Koop.
Wat, wat Domine, den Graaf dunkt my, heeft heel welgedaan; en die laatste Geesseling, heeft hy zich zelven op den hals gehaald; hy mogt het gelaaten hebben; en nu is hy het gewend, tegens dat hy op zyn plechtig Feest, in 't openbaar zal moeten dansen.
Adv.
Myn Heer meent, als hy tot Ridder van Latrona, zal geslaagen worden.
Koop.
Wat zyn dat voor Ridders?
Adv.
Die draagen het teeken van de order, op den rug: want Latrona, is de Godin der dieven.
Pred.
Ja wel, als het zo een Schelm is zoo hoop ik dat hy tot exempel van een ander, naar waarde zal gestrast worden.
Adv.
Daar aan moet niemand twyfelen: want hy is in handen van Rechters, die noch door zyn hardnekkigheyd, veel minder door zyn geld; zich zullen laaten verblinden: en die zekerlyk in het straffen, zo ver gaan zullen; als de Wet, en bewys van Zaaken, het toelaaten. Want een van de | |
[pagina 60]
| |
grootste Zeegeningen, van deeze Waereldftad, is; dat zy een onkreukbaare Rechtbank bezit; die Schelmen met straf heyd, en ongelukkigen met meedelyden, en alles naar het richtsnoer der Wetten, behandelt.
Pred.
Zodanige Rechters, konnen niet genoeg gepreezen, en met Eerbied behandeld worden; dewyl zy den Rechtvaardigen God, hier op aarde verbeelden. Waarom den wyzen Koning, zeer wel zegt; door Gerechtigheyd, word een Stad bevestigd. Daarom hoop en wensch ik, dat den Almachtigen, haar yver; hier, en hier naamaals, zal bekroonen, met een Eeuwige Heerlykheyd.
Koop.
Dat is ons aller wensch.
Adv.
Welkom myn Heeren aan halfweegen, ik ben daar Verblyd om: want myn keel is al droog. Myn Heeren dat gaat u voor.
Koop.
Goed myn Heer, wy zullen uw volgen. |
|