| |
| |
| |
Bericht aan den leezer.
BY de Eerste uytgaaf, heb ik noodig geoordeelt, om den Leezer bekent te maken; dat myn Oogwit, in 't minsten niet was; om iemand in zyn persoon of goede naam, aantetasten; en dat ik dierhalven, wel mogt leyden, dat men anderen letteren invulden; in de plaats van die geenen, die ik om verwarring te myden, hier en daar gesteld heb: nademaal ik alleen getracht heb, om de schelmeryen van deezen Smous; en teffens, de Ondeugden, en Dwaasheeden, die onder ons gevonden worden; ten toon te stellen &c. Maar nademaal dit Werkje, buyten myn verwachting; binnen den tyd van acht daagen, geheel is uytverkogt; en men voorgaf, dat het zelve zou nagedrukt worden; zo ben ik gerezolveerd, om het zelver te laaten herdrukken; liever, als dat ik het verminkt, zou zien voor den dag komen. Ik ben niet dwaas genoeg, om deeze spoedige aftrek, aan myn bequaamheyd toeteschreyven; dewyl ik
| |
| |
verzeekerd ben, dat zulks meest, door de algemeene nieuws-gierigheyd, is toe gekomen: egter ben ik ook zo zeer niet ontblood, van eyge liefde, dat ik niet een geheym vermaak heb gevoeld; dat myn arbeyd, met een algemeene goedkeuring is ontfangen: en mogelyk dat ik best zou gedaan hebben, indien ik my zelven, hier meede te vreeden had gehouden. Doch ik heb myn Nieuwsgierigheyd, om te weeten, wat hier en daar over dit Werkje gediscoereert wierd, niet konnen bedwingen; ten dien eynde, heb ik my alle dagen, naar zodanige plaatzen begeeven; daar de meesten Menschen, vergaderen; en ik moet bekennen, dat myn eygeliefde, aldaar niet weynig gemortificeerd is geworden. Op de eerste plaats daar ik kwam, hoorden ik een perzoon, die zyn oordeel hier over gevraagd wierd, antwoorden; ik heb niet als den tytel geleezen, want het is een prul. Ik verwonderd zynde, over zo een voorbaarig oordeel; vroeg, wie dat die Man was; en wierd onderricht, dat hy voor een groot liefhebber, te boek stond; die een prachtige Bibliotheek had: doch de zaak, nader onderzoekende, zo bevond ik; dat die groo- | |
| |
ten lief hebber, alleen gewoon was, de tytels der boeken te leezen; en de plaaten te bekyken; en die net gebonden weg te schikken: en dat een Misslag in den tytel by hem genoeg is, om het werk te verachten. Daar vandaan, begaf ik my naar een andere plaats; daar ik verscheyden lief hebbers, met bezaadigheyd, hier over hoorden discoereeren; dewelke over veel zaaken, haar genoegen betoonden; en weederom aan de andere kant, veel fouten daar in vonden; zo dat ik scharp toeluysterde; gerezolveerd zynde, om myn Voordeel met haar aanmerkingen te doen: waarom ik haar, van harten dankbaar ben. Des anderen daags, begaf ik my al wederom naar een andere plaats; daar ik het gezelschap beezig vond, met het zoeken naar den Maker; daar zy echter, niet s'eens over konden worden; tot dat een van allen, het woord opvattende, aan het gezelschap verzeekerden; dat zy alle waardig waren, om
uytgelachgen te worden; dewyl hy reeden had om te gelooven, dat den maaker daar tegenswoordig was: ik beken, dat ik hier zo van ontzette; dat had men doen op myn weezen gelet, men gemakkelyk myn ontroering, gemerkt zou heb- | |
| |
ben: doch het duurde niet lang, dewyl ik hoorde, dat men zulks een Perzoon op drong; die zonder te spreeken, al die redeneeringen, meesmuylende had aangehoord: deeze ontkenden het wel; maar op een wys, waar door hy te kennen gaf, dat hy graag voor den Autheur, wilden aangezien zyn; doch dat hy reeden had, om zulks als noch niet te willen weeten. Daar van daan, gong ik noch een Pyp rooken op een plaats, daar ik veel menschen vond; al weederom, over het zelve onderwerp redeneerende; den eene vond niet goed, dat ik het aan de Gerechtigheyd had opgedragen, om dat het een Goddelyke deugd was; zonder te bedenken, dat ik hier een perzoons verbeelding gebruyk; en de Gerechtigheyd, als een Godinne invoer: een ander zou den Schryver haast weeten; en beloofden in weynig daagen, een sleutel te zullen toonen, van alle de gevallen, en letters, die in het boekje gevonden wierden; betoonende dat hy een groot liefhebber, van Pasquillen maaken was; dewyl hy verscheyde Historien toepasten op Perzonen, daar ik nooit iets diergelyks, van gehoord heb; en wiens namen, dat my naauwelyks bekent zyn:
| |
| |
zonder eens om de waarschouwing, in myn voorbericht ,te denken; zo dat ik by naar berouw kreeg, dat ik eenige letters gebruykt had: doch naderhand, heb ik die zelve Historien horen toepassen, op Perzoonen, wiens naamen met geheel andere letters beginnen; zo dat zulks egter, zonder vrucht zou geweest zyn; my troostende, dewyl veel Schryvers voor my; als den Spectator, en andere; het zelve lot, ondergaan hebben; te meer, dewyl de meesten myn arbeyd, goed keurden: tot dat een zeeker Autheur, die niet kon verdraagen, dat een werk, daar hy de maaker niet van was, gepreezen wierd; opstond, zeggende dat hy niet kon begrypen, hoe men zo een gek ding, zo prees; dewyl het maar een Mengelmoes was, van Ernstige zaaken, met laffe Boerteryen, die niet by elkander voegden; en dat hy aannam, om een groot getal, van spel en taalfouten daar in aan te wyzen: meenende, door zyn Schoolmeesters Authoriteyd, de geheele meenigten te doen swygen; tot dat een Heer hem antwoorden, dat hy bekenden, dat al de Lof, dien hy ooit met schryven verkreegen had daar in bestond; dat hy een goed spelder, zonder geest of Leeven was: waarop hy boos
| |
| |
wordende, de kamer uytliep. Ik ston, verbaast van te zien, dat een Man alleen de vermeetelheyd had, om zo veelen te willen doen zwygen; tot dat my te binnen kwam, dat hy mogelyk een passagie uyt Horodoot, geleezen had; alwaar verhaald word; dat eens het gekrysch, van een Ezel; het geheele Leeger der Schyten, had doen vluchten; denkende, dat hy dien Ezel mogelyk had willen navolgen. Doch op een andere plaats, is my iets ontmoet, dat my noch meer verbaasden; want verscheyde Menschen, over dit boekje redeneerende; zo vond een Perzoon goed, om te zeggen; dat hy zeer wel kon begrypen, wie dat de Maaker was; en dat uyt een Historie, dien hy aanhaalden; en waar door een Juffrouw, dien hy noemden, bedoeld wierd; en dat dien Schryver zulks gedaan had, om zich te wreeken; beschryvende hem, van postuur, kleeeding &c. van het hoofd tot de voeten: beneftens een verhaal van een Historie, die met dien Schryver, en die Juffrouw, voorgevallen zou zyn; doch dewyl aan veele bekent was, dat hy een naauwe betrekking, tot die Dame had; zo wierd hem gevraagd, of dat voorval, dan waarheyd was? doch hy antwoorden,
| |
| |
van Neen; dat het een verzonne Leugen was; maar dat hy dien knaap, daar wederom een pots, voor zou speelen, &c. Ik dacht by myn zelven; hoe kan iemand zo Gek zyn, om op deeze wys te ageeren; want is die Juffrouw hier niet aan schuldig, en valt op haar gedrag niets te zeggen; hoe kan zy dan bedoelt worden: doch hy scheen alleen te verzeekeren, dat zy aan dat geval, niet schuldig was; maar dat hy overtuygd was, dat zy daar egter meede bedoeld wierd; zonder te bedenken, dat hy haar dus ingewikkeld, van wangedragt beschuldigden; en die Juffrouw, dus veel verplichting, aan hem heefd; dat hy haar zo een kroon, op het hoofd zet; het geen immers niemand minder, als hem betaamt: en zou hy niet voorzichtiger gedaan hebben, al wierd zy bedoeld; met te ontkennen, dat het die Juffrouw raakten; ondertusschen verklaar ik, dat ik noch die Juffrouw, noch die perzoon dien hy beschreef, geen van beyden ken, veel minder in 't oog heb. Latende daar meede, een yder praaten, zo lang als het haar behaagd. Doch nademaal, den eene my kend uyt myn styl; den andere uyt de gedichten, die daar ingevonden woden;
| |
| |
zo maak ik bekend; dat dit de eerste maal is, dat ik ooit iets, aan het gemeen heb meede gedeeld; en dat zy uyt dien hoofde, zich zeer bedriegen. Maar om de waereld te overtuygen, dat myn naam zo is, als op het tytel blad staat; zo voel ik vry wat kitteling; om het geheym, het geen in die twee letters onder myn naam verborgen legt, te openbaaren; doch my nader bedenkende, zo zal ik dit noch wat in petto behouden. Evenwel, om de nieuwsgierigheyd, omtrend myn persoon, te voldoen; zo zal ik my zelven, kortelyk afbeelden. Ik ben van een middelmatige gestalte; en die voor welgemaakt zou konnen passeeren, zo ik niet stikziende, en daar by myn beenen, wat al te dun waaren: ik heb veel gereyst, en myn best gedaan, om myn fortuyn te poesseeren; voornamentlyk, by de beminnelyke sexe; doch ik moet bekennen, dat ik daar omtrent, myn oogmerk gemist heb; zo dat ik noch even in tyds, ondervonden heb; dat ik best zou doen, met my voortaan stil te houden; met een boekje, en een Pypje; en altemets een wandeling, daar ik een groot Liefhebber van ben: en als ik in de stad ben, met 's avonds een pypje,
| |
| |
in 't Coffyhuys te gaan rooken; en de diskoersen, zonder my daar in te mengen, aantehooren. Maar zal men vraagen, hoe weet gy dan zo veel zaaken? Daar op moet ik andwoorden; dat ik zulks verschuldigt ben, aan verscheyde vrienden, die my alles, wat 'er voorvald, bekent maken; daar zy groote occasie toe hebben; en ik hoop, dat den Leezer hier meede, genoegen zal neemen; voor zo veel myn perzoon, aangaat: zullende ik in het vervolg, het geen nu in het korte staat te volgen; haar alle genoegen, trachten te geeven; die van my afhangt. Ik was van gedachten, om met deezen tweede druk, een tytelplaat uyt te geeven; doch dewyl de Boekverkoper, zo een grooten haast maakt, zo kan het niet gereet zyn; en zal ik daar meede moeten wachten, tot het vervolg: Voor het overige, moet ik bedanken; voor de Communicatien van twee gevallen, aangaande den Smous; die my van een onbekende hand, zyn toegezonden; waar van ik reets beezig ben, om gebruyk te maaken; doch wat het daar neevens gedane verzoek aangaat, uyt het gezeg- | |
| |
de blykt genoegzaam, dat het niet in myn macht is, om zulks te voldoen: Ik wensch den Leezer veel vermaak, genoegen, en welvaren.
|
|