Liederen van Mechtildis van Lom en andere annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedron-kroniek van Barbara de Put
(1957)–Mechteldis van Lom, Barbara de Put– Auteursrechtelijk beschermdBijlage IIIInt Iaer 1631 heeft de eerwerdighe Moeder Ancilla een Capelle laten timmeren ter eeren vanden Aldersŭuerste Maget Maria om de Deŭoti te vermeerderen tot de H Moeder godts dese Cappel is gemackt naer de rechte forme van het binnenste Capelleken van ons Lieue Vrouw van Loretten eenen seckeren Pastoor van honsbroeck genoempt Heer Ioannes van Gelder die op sijn voeten daer was gewest om de H Moeder godts te besoecken had ons de maet met gebracht en naerder handt doen de Capel volmackt was qŭaem hij daer om de H moeder godts te groeten en seijden dat alles seer wel accordeerdenGa naar voetnoot1 op het Capelken van Loretten ons is geseit van verscheijden gheloofbaer persoonen datse banden en Crŭcken daer hebben sien hangen die wech genomen sin doen de stat venlo belegert is van Prins henderick van oraien doen hiel graef willem van Nassoŭ sijnen broeder hem opGa naar voetnoot2 in dat Capelken ons sŭsterkens van bŭijten lieten hem vragen of sij hem eens mochten comen sprecken, antwarden hij was te vreden daer sijnde, seijden sij wij bidden u op datmen dit beidt van ons L Vrouw met naer ons Clooster mogen dragen hij seijde sŭsterkens dat beldt wil ick hier hoŭden tis een soet schoon beldeken tis mij plesier dat aen te sien ick heb vermack daerin en salt bewaren dat niemant dat sal schinden daerop sijt gerŭst ons is oock geseit datter niet eenen schŭdt die Capel gerackt heeft maer al de kogels sijn oŭer het dack gevlogen inde grafGa naar voetnoot3 nochtans is dit Capelleken recht tegen den Lichtenberch | |
[pagina 140]
| |
datter met dŭijsenden Cogels henen vlogen de H moeder godts heeft het altijt bewart daer sijn oock H Religieŭsen begrauen wantter een Clooster is gewest daer 50 sŭsters in geleeft hebben die veriacht sijn vande ketters die haer kerck 2 mael hebben afgebrandt en eens het Clooster oock sijnder persoonen die hier inwendich veel gratien hebben ontfangen en vroŭwen die haer kinder daer op geoffert hebben sijn verhoort hebben de engelen daer oock hooren singen int beginsel godt Lof en Maria |