Novellen en gedichten
(1941)–Emmy van Lokhorst, Victor E. van Vriesland– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
Muziek voor PotemkinOp een avond in het jaar 1785 klopte een lakei aan de deur van den adjudant Radistsjef, die zijn kwartier had in een der bijgebouwen van het Taurische paleis, Potemkin's nieuwe woning, en betrad op het ‘binnen’ de kamer van den jongen officier. Eigenlijk was het al lang geen avond meer, maar nacht; de man in zijn stijve livrei met gepoederde pruik en machtige schoengespen droeg een vijfarmige kandelaber in de hand, die hij onzeker ophief - een teken, dat hij zelf hard naar rust verlangde. De adjudant, wakker geschoten uit de eerste jeugdige slaap, knipperde staarogend tegen de vijf lichtsterren, die de dienaar torste en hees zich moeizaam en geeuwend op, om het dek af te werpen en naar zijn kamerjas te grijpen. - Nu, Gawrilij? - U bent bij Zijne Doorluchtigheid bescheiden, mijnheer. Radistsjef rekte zich voor de toilettafel en geeuwde weer. - Een onmogelijk uur, Gawrilij, om een uniform aan te trekken. De bediende zweeg. De adjudant liet de kamerjas aan de haak hangen en trok zijn nachtgewaad uit. - Wil je me even helpen? De man in livrei zette de kandelaber op de tafel neer en begon de uniform klaar te leggen. Hij reikte den adjudant het hemd met lubben en jabot, | |
[pagina 20]
| |
de broek, het vest en de tuniek, hees hem daarna zwijgend in de laarzen. De adjudant geeuwde luidkeels en onwillig, de dienaar zuchtte alleen bij ieder gebaar. Eindelijk knoopte Gawrilij de pruik van den officier uit de stijve haarbuidel, poederde deze vluchtig, blies het stof van de uniformkraag en knikte. De officier gespte de bandelier met de degen om, nam zijn steek van de muur en rekte zich nog één keer uit. - Enige notie, mijn waarde, wat me staat te wachten? - Geen enkele, mijnheer. Radistsjef haalde de schouders op en daalde met den dienaar de trap van de galerij af. Zij staken een kleine binnenplaats over, waarvan de houten, gewitte zuilen vaag in het duister glansden, en hoorden reeds het gerucht van het klein gelag, dat zich in de vertrekken van den gunsteling afspeelde. - De dienaar antwoordde nog steeds niet op de herhaalde, mopperende opmerkingen van den adjudant over nachttijd en ontij en opende de glasdeuren, van waarachter het rumoer opsteeg. Door de marmeren gang viel het kristalachtig schijnsel van een lichtkroon, kleine geslepen glanzen op blinkende steen; Gawrilij liep met de omzichtige onhoorbaarheid van een geoefend lakei, Radistsjef's voetstap was militair, kortaf en korzelig. Het rumoer, dat eerst vormloos was, begon uiteen te vallen in afzonderlijke geluiden: lachen, flessenmuziek, de donkere | |
[pagina 21]
| |
streek van een contrabas; - natuurlijk, de Zigeuners speelden desnoods twee etmalen achtereen, God wist, wat voor bovennatuurlijke krachten er in de canailles geplant waren, hij in elk geval had ze niet en moest zijn rantsoen slaap hebben, morde Radistsjef, maar niet meer hoorbaar. - Gawrilij liep vooruit, om hem aan te dienen, en Radistsjef bleef achter een nieuwe, dubbele glasdeur staan, die van binnen met een dun, kostbaar gordijn was bekleed, zodat alleen het licht en het geluid er door drongen, en de schimmen der naastbijzijnden er af en toe tegen bewogen. Toen de lakei de deur opende, vielen licht en geluid in hun volle mate over den jongen officier, die, de hakken tegen elkaar, de steek in de gebogen linkerarm en de rechterhand nerveus gebald, om te kunnen salueren, gereed stond. Het eeuwige gezelschap, dacht Radistsjef met inwendige verachting; leeglopers en tafelschuimers, niet één man van behoorlijke adel er bij (hij zelf was van oude familie), toen hij een paar van de gedaanten herkende, die al niet meer onberispelijk gekleed, met losse jabots en een enkeling zelfs in hemdsmouwen zichtbaar werden. Hij hoorde de bedaarde, vormelijke stem van Gawrilij; vlak daarop kwam die van Potemkin. - Hierheen met den jongen man! Hierheen! Gawrilij verscheen weer in de glasdeur. - Zijne Doorluchtigheid verwacht u. Radistsjef trad binnen; weer de hakken, dit keer de | |
[pagina 22]
| |
rechterhand stram bij het voorhoofd, terwijl hij naar Potemkin keek. De gunsteling verhief zich half uit de diepe lederen zetel; zijn geweldig lichaam, de herculesschouders spanden het laken van zijn gewaad; de machtige hand maakte een welwillend gebaar. Toen Radistsjef in het rode, vlezige en verhitte gezicht keek, zag hij, dat het éne oog van den vorst even welwillend was als het handgebaar. - Naderbij, jonge man, naderbij, zei Potemkin met zijn brommende borststem. En die stem plotseling verheffend tot het bijna een krijsen werd, schreeuwde hij, naar de zigeunerkapel gewend, die door had gespeeld: - Stilte daar! Zo kan ik niet spreken! Radistsjef keek onafgebroken naar het kolossale hoofd, dat nog kolossaler leek onder de slordig verschoven hoge pruik, terwijl een onwezenlijke stilte viel; hij hoorde, hoe iemand achter hem een wijnglas behoedzaam op tafel zette. - Weer draaide Potemkin het vlekkerige, brede gezicht naar hem toe; weer gloorde het éne oog, dit keer minder open, maar niet zonder minzaamheid. - Alexander Petrowitsj, zei Potemkin langzaam, - als ik het wel heb... - Hij wachtte even en keek de kring rond. - Als ik het wel heb, bent u een muziekliefhebber... een kènner, naar men mij heeft verteld. Radistsjef boog. - Liefhebber is de beste betiteling, Uwe Doorluch- | |
[pagina 23]
| |
tigheid, zei hij bescheiden; - om kenner te zijn, moet men meer meesters gehoord hebben dan ik en zelf waarschijnlijk beter spelen. Potemkin keek opnieuw de kring rond, voor hij zijn eenogig gezicht weer naar den adjudant keerde. - Ooit gehoord van graaf Morelli, adjudant? Radistsjef zocht snel zijn geheugen af. Muziek... Morelli... Vervloekte nachttijd... Een man is niet fris om twee uur na middernacht... - Het spijt mij, Uwe Doorluchtigheid. Ik ken de naam niet. Ik ben zo vrij, te vermoeden, dat hij iets met muziek heeft uit te staan? Potemkin haalde zijn gouden snuifdoos te voorschijn, klakte een keer met de tong. - Schrandere jonge man, ik heb het al gezegd, zei hij tegen de omstanders en lachte. Allen lachten, behalve Radistsjef, die inwendig gloeide en Gawrilij, die zachtjes op zijn benen schommelde van de slaap. Potemkin hees zich uit de lederen zetel. Hij was een hoofd groter dan de niet kleine Radistsjef. Zijn onbehouwen, vlezig gezicht kwam als een rosse vlek naar dat van den adjudant toe. Zijn hand ging naar de jabot van den officier en gaf er een paar rukjes aan. - Alexander Petrowitsj, zei hij, - ik heb u uitgezocht voor een bizondere missie... - Hij sloot en opende snel zijn ene oog. - U... als muziekkenner, begrijpt u? Weer keek hij naar de gasten; Radistsjef hief de ogen niet van Potemkin af. | |
[pagina 24]
| |
- Luister, jonge man, zei Potemkin langzaam; - ook ik ben liefhebber van goede muziek... Ik heb een zwak voor muzikanten... tegenwoordig... voor violisten, om het nog nauwkeuriger te zeggen... Radistsjef knipperde niet met de ogen onder de blik van den gunsteling, die hem nu gemengd scheen uit goedmoedigheid, doortraptheid en spot tegelijk; een gevreesde blik. - En wat graaf Morelli betreft..., begon Potemkin, na een kort zwijgen, - wat graaf Morelli betreft, men heeft mij verteld, dat hij de beste vioolvirtuoos van Europa moet zijn. U, mijn waarde adjudant, ontvangt hierbij van mij opdracht, Morelli niet slechts voor mij te engageren, maar hem ook hierheen te brengen. Radistsjef boog. - Het zal mij een eer zijn, Uwe Doorluchtigheid, al neem ik de vrijheid, mijn verwondering uit te spreken over het feit, dat ik niet geweten heb, dat een violist van een dergelijke reputatie ons Petersburg met een bezoek had vereerd.- Achter hem schoot iemand in de lach. Radistsjef kleurde en beet de tanden opeen, de ogen op Potemkin. De vorst keek hem even schuins aan, nam een prise, niesde en zei toen kortaf: - Hij is niet in Petersburg. Hij is zelfs niet in Rusland. Hij woont in Florence.- Het gelach, het onzichtbaar gelach van de tafelschuimers, herhaalde zich. Nu lachten er zeker | |
[pagina 25]
| |
zes of zeven. Ze mekkerden eerst ingehouden, daarna luider, het mekkeren werd huilen en grommen; zo scheen het althans Radistsjef. De woede en verbouwereerdheid hadden hem wakker gemaakt, het lachen verdreef de laatste restjes van slaperigheid. Maar hij keek Potemkin aan. Potemkin keek hem aan, het hoofd weer schuins, het éne oog vol loensend leedvermaak. Plotseling lachte ook hij. Hij lachte met alle klinkers van het alfabet, het ha-ha-ha werd hè-hè-hè en doorliep vervolgens het volledig register van menselijke klanken; het eindigde ook even onverhoeds als het was begonnen. - Radistsjef stond onbeweeglijk onder de cascade van boerse, genadeloze vrolijkheid. Potemkin veegde zich met de zijden mouw van zijn hemd langs mond en oog; zijn log, machtig bovenlichaam schokte nog, terwijl de lach al uit zijn gezicht was vervlogen. Hij stak een hand naar Radistsjef uit, trok die terug, toen ze bijna de borst van den jongen man had bereikt, en liet ze daar, met de wijsvinger vooruitgestrekt, zweven. - Florence, zei ik... Juist. Het schijnt een stad in een land, dat Italië heet... (Het Polyphemusoog glinsterde nu werkelijk boosaardig; het zocht in de trekken van den officier naar iets, dat op verachting of laatdunkendheid leek; maar Radistsjef's discipline was onberispelijk; nee, hij zou er niet in lopen, ook al wendde de gunsteling van de Tsarina weer het soort barbaarsheid voor, dat hij nu net niet bezat.)... Juist. Dus: graaf Morelli. Vergeet | |
[pagina 26]
| |
die naam niet. Schrijf ze op. Neem goede paarden, neem de beste. U bent benoemd tot koerier, tot gevolmachtigd koerier. U gaat naar dat vreemde land... Italië was het, niet waar?... en engageert Morelli.- Hij glimlachte, draaide zich langzaam op de hakken om, alsof hij uitgesproken had, maar keerde zich toen bliksemsnel naar Radistsjef, om te zien, hoe die keek, - het gezicht vlak voor dat van den adjudant, zodat deze in een damp van wijn, zweet en reukwater werd gehuld; en met dezelfde hoge, krijsende stem, waarmee hij daareven de Zigeuners had laten zwijgen, barstte Potemkin nog een keer uit: - Nu meteen! Begrepen! Op staande voet! Over een kwartier moet u vertrokken zijn! IJlpaarden! De volmacht schrijf ik... eigenhandig! Florence! Succes wens ik u niet! Zonder succes kan men geen adjudant van Potemkin zijn! Rechtsomkeert! Uitgerukt... mars!
- Vervloekte Haroen-al-Rasjid, dacht Radistsjef, toen hij de trap van de galerij oprende, om snel wat linnengoed in een valies te smijten en zijn pels te halen. - Omdat hij vijf jaar tegen Katharina heeft mogen flemen...? Maar dat maakt van Petersburg nog geen Bagdad... De hengst! Heeft hij mij nu werkelijk uitgezocht, omdat ik verstand heb van muziek, of alleen, omdat hij een plebejer is en ik van oude adel? Ja, het leven moet voor hem een sprookje zijn... Hij steekt zijn knuist op en er | |
[pagina 27]
| |
gebeurt een wonder... Florence... Morelli! - En hij kreunde de laatste woorden. Plotseling herinnerde hij zich een voorval, dat een weinig leek op wat hem nu overkwam. Het was in de Turkse oorlog geweest, nu tien jaar geleden; Radistsjef had het uit betrouwbare bron. Potemkin's ongelooflijke carrière was net begonnen; alles, wat hij ondernam, slaagde; brutaal en schrander, bezeten door zijn woeste dadendrang, klom hij met de snelheid van een komeet, die de banen van alle sterren snijdt en doorkruist. En ook toen was zijn karakter al niet anders geweest: grillig, zwaarmoedig en despotisch had hij zich veroorloofd, wat niemand anders dan een Peter de Grote zich zou hebben durven veroorloven. Ook toen had hij eens midden in de nacht een adjudant laten wekken... was het Spetsjinskij niet geweest, die nu in Moskou zat? De man had verlof, maar hij had zich natuurlijk gehaast, om in vliegende rit naar Potemkin's legerkamp te vertrekken, onzeker, of hem ongenade of een onvermoed geluk stond te wachten. Hij reed twee dagen en nachten en kwam bij Potemkin aan. Men meldt hem; Potemkin beveelt hem, onmiddellijk te verschijnen. De adjudant betreedt bevend de tent en vindt er Potemkin, die een kerkelijke kalender in de hand houdt. Potemkin: ‘Jij bent adjudant zo en zo, broeder?’ De adjudant: ‘Om u te dienen, Uwe Doorluchtigheid.’ - ‘Is het waar, dat jij de heiligenkalender van buiten kent?’ - ‘Men zegt het.’ - Potemkin bladert in de ka- | |
[pagina 28]
| |
lender: ‘Nu, welken heilige herdenken wij dan op de 18e Mei?’ - ‘Den martelaar Fjedot, Uwe Doorluchtigheid.’ - ‘Dat klopt. En op 29 September?’ - ‘Den rechtvaardigen Cyriacus.’ - ‘Klopt. En op 5 Februari?’ - ‘De martelares Agafja.’ Potemkin slaat de kalender dicht. ‘Goed zo; nu, vooruit, ga maar weer naar huis...’Ga naar voetnoot*) Aan het voorval met Spetsjinskij dacht Radistsjef, terwijl hij voor zijn linnenkast stond en inderhaast hemden en nachtgewaden, kousen en een fles Keuls water in zijn valies propte. Hij dacht aan het hysterische, vertrokken gezicht van den Hercules, die tegen hem gekrijst had, dat een man zonder succes geen adjudant van Potemkin zijn kon. - Een gevoel van hulpeloosheid en zwaarte beving hem, een oogwenk zwaaide hij op zijn benen, zag hij in de wandspiegel zijn trekken, jong en krampachtig door de belediging, de tucht en de verbazing van het onderhoud met den almachtige. Het was, als staarde hij in het gezicht van een beminden broer; weke deernis en medelijden met dien man in het weerkaatsend glas rezen in hem. Hij rukte zich los van het spiegelbeeld, greep zijn pels van de muur en daalde haastig af naar de binnenplaats met de houten zuilen. Onder deze gaanderij wachtte Gawrilij met een lantaarn; in het walmend schijnsel zag Radistsjef een met vier paarden bespannen slede staan (het was Maart, en de wegen lagen nog vol bevrozen sneeuw); | |
[pagina 29]
| |
de koetsier zat, ruig en roerloos, op de lage bok, het vaantje van de zweep woei traag heen en weer boven zijn hoofd. De lakei naderde klappertandend in zijn lichte mantel, nam Radistsjef het valies af en zette het in de slee. Vervolgens reikte hij den adjudant een verzegeld couvert - de volmacht; toen trad hij met een diepe buiging achterwaarts. Radistsjef zocht met zijn blikken die van een mens, maar de lakei hield het hoofd hardnekkig voorover gebogen. De jonge officier haalde de schouders op, nestelde zich onder de kap van de slee, wikkelde zich in zijn pels, trok het voetendek over en riep: ‘In Gods naam!’ Onmiddellijk kwam er beweging in den koetsier, en het voertuig schoot, met zekere hand gemend, over de hof naar de buitenpoort. Terwijl Radistsjef langs de sierlijke grijze gevel reed, zag hij nog een schim van verlichte ramen, vernam hij zwak de contrabas der Zigeuners. Hij mompelde een verwensing en sloot de ogen. Toen de slede de grote straatweg naar het zuiden had bereikt, sliep hij vast.
Dank zij de volmacht met de allesbeheersende naam, zag de adjudant Alexander Petrowitsj Radistsjef kans, om in vijf etmalen de grens van het Russische rijk te halen; maar ook de credietbrieven voor de bankiers in Wenen en Milaan, die hij bij het document vond, verschaften hem buiten de grenzen van zijn vaderland de beste paarden en postiljons, en in het begin van de Aprilmaand, in een nog wat | |
[pagina 30]
| |
stugge, maar voor Russische zintuigen al behagelijke lente, bereikte hij de stad Florence, waar graaf Morelli woonde.- Radistsjef was, naarmate de reis vorderde, en hij van het ene poststation naar het andere ijlde, steden en gouvernementen doorjoeg, de gehele opdracht gaan beschouwen met de ogen der jeugd: als een glorieus avontuur. Hij twijfelde er geen oogwenk meer aan, of de uitheemse glans van zijn verzoek, de vermaardheid van de eclatante naam van Potemkin, die natuurlijk in heel Europa bekend was, zouden hem niet alleen de deur van den nobelen virtuoos openen, maar dezen ook met geestdrift gehoor doen geven aan het verzoek van Katharina's voormaligen minnaar, thans de gevierdste soldaat en machtigste hoveling in het Moscovitische rijk. Ja, Radistsjef zag ook Potemkin zelf met nieuwe ogen, naarmate hij verder van hem wegreisde: alsof de afstand hem diens militair genie en stormachtige successen pas naar waarde deed schatten... Haroen-al-Rasjid.... waarom niet? dacht de jonge adjudant. Moeten wij ons soms voor hem schamen, omdat hij uit de onderste lagen is opgeklommen? Heeft hij de Russische wapens niet vreeswekkend gemaakt voor het aangezicht der volkeren? Frederik van Pruisen vleit ons, de Tartarenkhans in de Krim sidderen, want hun heerschappij loopt ten einde, de sultan te Constantinopel tracht tevergeefs zijn angst voor onze regimenten te verbergen. Wie anders dan Potemkin heeft het hun aangedaan? Moedertje | |
[pagina 31]
| |
Katharina was niet dom, toen zij hem uit de menigte naar voren haalde... En een alledaagse Italiaanse graaf - ook al heet hij dan Europa's beste vioolvirtuoos (wat daarvan aan is, moet ik trouwens nog horen) - zal zeker niet bestand zijn tegen de sprookjesachtige vleierij, die in het verzoek van Gregorij Alexandrowitsj Potemkin ligt opgesloten... Maar Radistsjef's berekeningen faalden. Inderdaad had Morelli hem ontvangen - verwonderd, niet geheel begrijpend, maar met de kalme en volmaakte hoffelijkheid van een werelds man. Hij had bescheiden geglimlacht, toen Radistsjef hem sprak van de faam, die zijn spel zelfs tot aan de boorden der koude Newa was voorgegaan. - Maar de Italiaanse edelman stond een weinig bleek en trillend op, toen de adjudant van Potemkin hem na deze inleiding zonder veel omwegen verzocht, zijn koffers te pakken en zich per kerende post met hem naar Rusland terug te begeven, om voor den Doorluchtige te spelen. - Mijnheer, had hij in rollend Frans gezegd, - ik begrijp, dat u niet anders bent dan een werktuig en zich moet kwijten van de opdrachten, die men u geeft. Maar zeg aan uw meester, dat hij zich vergist, als hij ook maar één ogenblik denkt, dat ik mij zou willen lenen, voor zijn plezier de rol van muzikalen hansworst te spelen... Zeker! Ik heb de muziek lief, en ik vlei me, dat ik de meeste virtuozen overtref... Maar nooit zal een graaf Morelli het in zijn hoofd halen, toe te geven aan de grillen en | |
[pagina 32]
| |
invallen van een despoot, die zich achter een keizerlijke troon heeft weten te dringen. Uw Potemkin, mijnheer, kan naar den duivel lopen! U mijnheer, kimt hem daarbij vergezellen! Adieu!- Diep verslagen liet Radistsjef zich door een dienaar naar buiten geleiden; hij hoorde achter zich het smeedijzeren loofwerkhek dichtknersen en op slot gedraaid worden; hij keek nog een keer om naar het palazzo Morelli, dat met zijn brokkelig rose gesteente en schaduwnissen onverbiddelijk en ontoegankelijk was geworden. Hij liep de stad in, volgde gedachteloos de mensenstroom, over bruggen met winkel-arcaden, wier geuren en waren en goudsmids-uitstallingen hem zouden hebben verrukt om hun uitheemsheid, als hij niet een machtig, wreed, rood en loensend gezicht voor zich had gezien, dat de mond nurks vertrok: ‘Wat...? Geen Morelli?’ Geen Morelli! Radistsjef liep zich doodmoe; hij droeg zijn klokkende officiersmantel, die in deze lente-avond al volmaakt overbodig was; hij bemerkte niet, dat slenteraars keken en lachten. Hij torste meer nog dan de zware dracht van zijn stand, de angst voor een terugkeer zonder virtuoos. Hij was beurtelings woedend op den kalen Italiaansen graaf in zijn versleten paleis met versleten meubelen en versleten riddergevoelens en op het fatale lot, dat hem tot adjudant van den bekwaamsten, maar ook grilligsten en verwendsten man van Rusland gemaakt had... Zo, zichzelf en zijn lastgever vloekend, verzeilde hij in een van de voorsteden - hij wist | |
[pagina 33]
| |
niet, hoe het hier heette -, die tegen een blauwende heuvel opglooide. Het was laat; een avondlicht, zoals Radistsjef dat nooit had gezien, schemerde doorzilverd en mild tegen de korreligblanke gevels en op de krijtzandsteen der straten; voor het eerst zag hij, hoe schoon de stad was. En meteen voelde hij zijn diepe vermoeidheid, de last en druk van zijn kleren, de dorst van zijn gehemelte. Hij zag, onder een loveren afdak, dat met ruwgehakte treden naar de rivier daalde, een soort half-landelijke herberg, en hij besloot, voor deze éne avond alle vertwijfeling en mismoedigheid over boord te werpen, zich te vergewissen van de geroemde smaak der Italiaanse landwijn en te zien, hoe de nacht over de stad en het water zonk. Hij zat nog niet lang onder de warande en koelde zijn dorst en afmatting, of uit een der naastbijgelegen loggia's klonk vioolmuziek. Nu was Radistsjef niet alleen een liefhebber, maar ook een werkelijk kenner van muziek, trots zijn bescheiden opmerking tegenover Potemkin. De muziek streek langs zijn vermoeide, pas ontspannen zenuwen, tot hij een bijna lichamelijk scherp genot onderging; hij sloot de ogen en de muziek tekende door het donkerpaars en rode duister van deze vrijwillige blindheid een vuurwerk van edele, suizende lijnen en zachtvergloeiende lichtbollen. Het vioolspel duurde lang, maar Radistsjef kon er niet genoeg van krijgen. Zijn hand lag doodstil naast het glas met wijn; hij wilde geen lichaamsdeel verroeren, om de | |
[pagina 34]
| |
gewaarwordingen, die zijn gehoor en droom-gezicht doordrongen, niet te verstoren. - Toen het spelen ophield, was het kil geworden. De stad was een flauwglooiende berg van lichtjes, het water stuwde zwart langs de herbergtuin. Radistsjef leegde zijn glas, hulde zich in de mantel en verliet de warande. - Hij wist weer, waar en wie hij was. Hij had een pas of twintig gemaakt, toen hij bleef staan. Muziek voor Potemkin! Het bloed steeg hem bijna met een schok naar het gezicht. Hij wendde zich inderijl om, keerde terug naar het wijnhuis, vroeg in stotterend en geestdriftig Frans, waar de virtuoos woonde, die daareven gespeeld had. Men duidde het hem aan; vrijwel hardlopend bereikte hij de loggia, die men hem gewezen had. - Hij sloeg ongeduldig met het gevest van zijn degen tegen de al gesloten deur, en hamerde zo lang, tot de deur werd opengerukt en een kleine, dikke vrouw met een gevlekt voorschoot in het licht van een ganglamp opdook. Radistsjef duwde haar op zij en betrad het koude, betegelde voorhuis. - Skripatsj! zei hij heftig; en toen, zijn onstuimigheid en onwillekeurig Russisch herstellend, voegde hij er aan toe: - Waar is hij, de virtuoso, il maestro? Hier werd op een viool gespeeld...! De vrouw droogde haar handen langzaam aan de voorschoot af. - Mijn zoon, zei ze, nadat ze zich vergewist had, dat Radistsjef niet van de politie was, maar een vreemdeling scheen te zijn. | |
[pagina 35]
| |
Radistsjef maakte snelle, ongeduldige gebaren: breng hem hier! Hij verhaspelde zich in zijn Frans en Italiaans; de vrouw keek hem aan met haar bruine, stralende ogen, zij glimlachte vol rustige meerderheid. Daarop verdween zij; hij hoorde haar voetstap sloffen in huis, haar stem, die een naam riep: Battista!- Enkele minuten later kwam de jonge man. Hij was losjes gekleed, onder zijn bontgebloemd vest stond het hemd open. Daar waren de lange, slanke vingers, die de muziek hadden gespeeld, welke Radistsjef in de herbergtuin had betoverd. Battista's haar was lang en niet gepoederd; hij had de grote, donkere mond en de helle, bezonnen blik van de dikke vrouw. Radistsjef wist niet, wat hij het eerst en laatst moest zeggen, toen de jongen hem in vragende houding naderde. Hij wierp alle woorden - Petersburg, vioolspel, Potemkin - dooreen, wiste zich het zweet van het voorhoofd, begon opnieuw te spreken, tastte in de zak, hield zijn geborduurde beurs met goudstukken omhoog, wees met de vinger in de richting, die hij voor het noorden hield, en lachte eindelijk om zichzelf. Het duurde lange tijd, voor hij den jongen man en zijn moeder - die geen Frans verstonden - had duidelijk gemaakt, wat er van hem werd gevraagd. Doch toen zij het hadden begrepen, verwonderde Radistsjef zich: Battista en zijn moeder spraken korte tijd fluisterend met elkaar, niet overhaast, niet opgewonden, in 't geheel niet als de heetbloedige | |
[pagina 36]
| |
schepselen Gods, die Radistsjef in hen als Italianen meende te moeten zien; eerder met koel overleg en zakelijk wikken. - Daarna zag hij den jongen man weer naar binnen gaan; de moeder volgde. Radistsjef liep in het voorhuis op en neer; zijn hart klopte luid, maar het leek hem, alsof hij ponden lichter was geworden. - Eindelijk verscheen de jongen weer; hij droeg hoed en mantel; onder zijn ene arm had hij de vioolkist, onder de andere een valies. - Eccomi, zei hij. - Laten we gaan...
Onderweg, tussen Florence en Wenen, Brünn en Krakau, Wilna en Petersburg, deed Radistsjef niet anders, dan den jongen, helderogigen man de rol inprenten, die hij zou moeten spelen. Battista glimlachte rustig, alsof niet hij, maar Radistsjef de jongste en onervarenste van hen beiden was en knikte elke keer, dat hij het had begrepen. - Radistsjef kocht in Wenen hemden met kant voor hem, elders onderweg ringen, een halsketting, in Polen een fluwelen mantel; het had er volkomen de schijn van, alsof de virtuoze aristocraat in vliegende haast met hem mee was gegaan, zo zonderling en onsamenhangend was zijn bagage. Radistsjef twijfelde niet, of de list van zijn wanhoop zou gelukken. Een Italiaan was een Italiaan, of hij nu Battista Palmieri of graaf Morelli heette. De jonge violist, die blijkbaar tot nog toe zijn brood met het bouwen van muziekinstrumenten had ver- | |
[pagina 37]
| |
diend, bezat zoveel kalme waardigheid en gratie, dat Radistsjef er zeker van was, dat Potemkin geen ogenblik kon vermoeden, dat hij niet met een echten graaf, maar slechts met een handwerker te doen had, ook al was dit handwerk dan van een eigen adeldom, zoals Radistsjef, die toch een edelman in hart en nieren was, eerlijkheidshalve moest vaststellen... Ondanks zijn zekerheid kon hij het onwillekeurig verhevigde bonzen van zijn hart niet bedwingen, toen hij en Battista - hij had zich overigens geheel afgewend om den jongen virtuoos met Battista aan te spreken, en noemde hem na Pskof niet anders dan ‘graaf’ en ‘excellentie’, om zelf rolvast te zijn, wanneer hij aankwam - de lichte paleizen van Petersburg zagen opdoemen, en het nog slechts enkele uren zou duren, dat zij de binnenhof van het Taurische paleis zouden oprijden. Battista zat met een goedmoedige en bevallige nieuwsgierigheid naast hem in de speciale postkoets, die de slee had vervangen, en liet de ogen over het uitgestrekte, hem zo vreemde landschap met boerenhutten, marktstadjes en berkenbosjes weiden. Radistsjef beet zich van ongeduld op de nagels en spoorde den koetsier tot het uiterste aan.- Toen zij eindelijk binnenreden, viel de schemering. Het luide schreeuwen van den koetsier, die de binnenplaats opreed, het getinkel der paardenschellen, de davering van het voertuig binnen de wanden deden van alle kanten lakeien toesnellen. - Radistsjef verkeerde in het duizelig gevoel tussen | |
[pagina 38]
| |
laatste twijfel en eerste zelfgenoegzaamheid, toen hij Gawrilij opmerkte, die hem sterker dan al het andere herinnerde aan de zonderlinge Maartnacht en het klein gelag, waarop Potemkin de opdracht gegeven had, Morelli te laten halen. - Hij maakte een uitnodigende handbeweging tegen den jongen Battista en liet hem uitstappen. De lakeien drongen samen om de koets, de een hielp de inzittenden bij het uitstappen, een tweede en derde grepen bagage en vioolkist, een vierde ging haastig naar binnen. Stemmen, lachend en verwonderd, klonken onder de witte zuilengaanderij. Radistsjef trok zijn uniform terecht en haalde diep adem, toen het stil werd. Lange, dreunende schreden kwamen naar buiten. De koetsier stond eensklaps star en rechtop naast zijn paard; de lakeien versteenden in hun opgewekte haast. Ook Radistsjef herkende de naderende voetstappen, en nam de militaire houding aan. Alleen Battista bleef losjes staan en keek van den een naar den ander; hij hield de armen op de rug en wiegde zich licht op de tenen en de bal van de voet. Radistsjef kon een stille eerbied niet onderdrukken; de knaap had inderdaad de allure's van een onafhankelijk, nobel geboren man. Potemkin kwam naar buiten, gekleed in zijn donkerblauwe generaalsuniform en hoge laarzen, één ster op de gigantenborst; de briljant in het hart van de ster flakkerde onder de galerij. De gunsteling zag er vorstelijker en indrukwekkender uit dan ooit, indrukwekkender zelfs dan Radistsjef hem zich had | |
[pagina 39]
| |
voorgesteld bij de naderende stap; toen hij tussen de lakeien doorschreed, kregen deze naast hem iets dwergachtigs en onbeduidends. Radistsjef bemerkte, hoe samengesteld zijn gevoelens jegens Potemkin waren: bewondering, ontzag, minachting, vrees, een soort jongensachtige trots tegenover den buitenlander; maar de grondtoon van alles was toch de bewondering. - Potemkin bleef, de open ruimte betredend, een tel staan; de wenkbrauw van zijn éne oog ging opwaarts, een langzame lach kwam om de sensuële mond; daarna liep hij met wijd uitgebreide armen op Battista toe, die met opmerkelijke speurzin scheen te voelen, dat hij hier niet tegenover een of anderen majordomo, maar tegenover Ruslands grootsten man in persoon stond, en een lichte neiging met het lokkig hoofd maakte. Potemkin sloot hem in zijn armen als een kind en kuste hem met klappende lippen. - Welkom, excellentie, in Petersburg! zei hij, daarop terugtredend, en den ander scherper beziend. En zonder overgang vloekte hij er achter aan: Voor den duivel, u bent jong! Het was de vraag, of de violist het Frans van Potemkin verstond: in elk geval boog hij nog eens, met dezelfde zwier, die bijna Radistsjef's naijver wekte. Potemkin wendde zich tot de lakeien; hij sprak weer Russisch: - Vooruit, vooruit! Sta niet als houten heiligenbeelden te koekeloeren! Breng de bagage van den graaf naar zijn kamer! Maak een bad gereed! Leg | |
[pagina 40]
| |
schone kleren klaar...! Halt, stommeling! krijste hij tegen Gawrilij, die de vioolkist had genomen; - ik draag die viool!- Radistsjef volhardde nog steeds in zijn militaire stramheid. Potemkin echter keek naar hem niet om. Hij sloeg de vrije arm om de schouder van den Italiaan en trok hem mee naar binnen. De lakeien volgden. De postkoets reed naar de stal. Radistsjef beet zich op de lippen en ging met trage passen naar zijn eigen verblijf. Hij wierp zich gekleed op het veldbed en viel in een zware, droomdoorspookte slaap.
Het duurde een dag of drie, voor Alexander Petrowitsj Radistsjef iets van Potemkin vernam. In diezelfde tijd ontmoette hij Battista éénmaal in het paleis; maar de violist was vergezeld van een kamerdienaar en zo kon de adjudant niet anders doen, dan hem met een buiging voorbij laten gaan. De Italiaan glimlachte op zijn rustige, waardige wijze en vervolgde zijn weg, alsof hij jaren in deze omgeving had verkeerd. Radistsjef was verbaasd en tegelijk meer dan voldaan over zijn onverwachte vangst. Des avonds hoorde hij vioolspel uit de vertrekken van Potemkin - hetzelfde doordringende, zachte en gloeiende vuurwerk van klank, dat hem aan de oever van de Arno had opgetogen. Na elke voordracht van Battista volgde handgeklap en ‘bravo’-geroep; kristal klonk vaag en luchtig; blijkbaar waren de vorst en zijn gasten al even verrukt van het spel als Radistsjef zelf was geweest.- | |
[pagina 41]
| |
De dienst was vervelend en de jonge adjudant sliep des middags in de wacht af en toe in. Bij een van die gelegenheden werd hij weer door Gawrilij gewekt: hij had opnieuw bij den Doorluchtige te verschijnen. Radistsjef bracht snel zijn uniform in orde. Eindelijk...! Hij volgde den lakei met zelfbewuste, luide stap naar de werkkamer van den gunsteling. Potemkin droeg weer de generaalsuniform, zonder epauletten of koorden, zelfs zonder de ster met de briljant. - Hij hief het hoofd op van de papieren, die over de notenhouten, elegante secretaire verspreid lagen, waarachter hij gezeten was als een te groot geworden kind aan zijn speeltafel. Radistsjef verwachtte de oude, glorende welwillendheid in het Polyphemusoog; maar gezicht noch blik van Potemkin drukten iets uit. Na enkele ogenblikken naar Radistsjef te hebben gekeken, voltooide Potemkin de brief, waaraan hij schreef, smeet de ivoren penhouder neer, rekte zich zodat de uniform zachtjes kraakte en stond op. Hij liep traag op Radistsjef toe, die weer in onveranderlijk militaire houding volhardde. - Radistsjef, Alexander Petrowitsj, zei de gunsteling langzaam; - buitengewoon gevolmachtigd koerier van den vorst van Taurië... Juist.- Hij liep een keer om Radistsjef heen en streek zich langs de vlezige gespierde wang. - Zjalko, zei hij, nog steeds op dezelfde, onpeilbare toon. - Jammer!- | |
[pagina 42]
| |
Radistsjef verroerde zich niet. Maar als onder uit zijn lichaam steeg een verborgen, nog vormloos gevoel van verontrustheid. Potemkin kauwde een oogwenk op de onderlip en zuchtte. - Een schrandere jonge man, zei hij weer, en de val van zijn stem had het voorlopige, kleurloze, dat Radistsjef zozeer begon te verwarren, nog steeds niet afgelegd. - Een schrandere jonge man... jammer! Hij stak de hand in de zijzak van de generaalsjas en diepte er zijn snuifdoos uit op. Hij propte zijn behaarde, wijdgevleugelde neusgaten vol met de fijne rappé en niesde bedachtzaam en behaaglijk. Daarna wendde hij zich met een ruk naar Radistsjef: - Hoe zei u ook, dat graaf Morelli heette? Ik bedoel: de vóórnaam? Radistsjef verstrakte. - Battista, Uwe Doorluchtigheid. Potemkin trommelde op het deksel van de snuifdoos, die hij in de hand had gehouden. - Battista... hum. - Hij niesde weer een keer, zwak, voor het laatst. - Bent u daar zeker van, adjudant? - Volkomen zeker, Uwe Doorluchtigheid, zei Radistsjef. De verontrustheid zat nu als een beweeglijk, levend ding in hem. Hier haperde iets. Potemkin trok de bovenlip op, in het éne oog vonkte boosaardigheid. - Battista Morelli... Zonderling. Ik had u toch | |
[pagina 43]
| |
gezegd, om voor mij graaf Giacomo Morelli uit Florence te halen? Radistsjef's keel zwol, toen hij wilde antwoorden. Hij trachtte het brok weg te slikken. Hij stond onbeweeglijk tegenover den onbeweeglijken Potemkin. Zij namen elkaar op; de gunsteling vanuit zijn genadeloos lichamelijk overwicht, Radistsjef met de wanhoop van iemand, die bezig is in de val te lopen. - Uwe Doorluchtigheid, - zei hij eindelijk, moeizaam, - ik ben zo vrij, op te merken, dat mij geen vóórnaam is genoemd... Potemkin schudde het hoofd. - T-t-t-t, zei hij; - dat was inderdaad vergeetachtig van me... Een fout. Ik geloof, dat ik oud word... Hij wierp het hoofd in de nek, het cyclopenoog flikkerde wild. Toen schoot het kolossale hoofd naar voren, zodat Radistsjef een pas achterwaarts deinsde, trots al zijn voornemens om zich te beheersen. - Wie gaf u het recht, - donderde Potemkin's stem over hem, alsof hij voor tien regimenten stond, - wie gaf u het recht, mij te bedriegen, ook al was ik vergeetachtig? Voor wien houdt u mij? Ik gaf u opdracht, om graaf Morelli uit Florence te halen en u komt terug met een jongen man, die Battista Palmieri heet, zoals hij mij eergisteren bekende, toen ik broederschap met hem dronk...! Zijn stem daalde, een glimlach, een nurkse vertedering lichtte even over Potemkin's trekken. | |
[pagina 44]
| |
- Overigens is hij een groot kunstenaar, de jonge man, zei hij, als nadenkelijk; - een groot violist, en het zou mij spijten, als ik hem niet had leren kennen... Zo beminnelijk en zulk een levenszwier... wij Russen kennen zo iets niet... Een schemering van hoop gloorde door het donkere vernietigende gevoel, dat Radistsjef bij de eerste uitbarsting had bevangen. - Het verheugt mij, Uwe Doorluchtigheid -, begon hij. Maar Potemkin Het hem niet uitspreken. - Bek houden! krijste de Taurische vorst. - U kent de eenvoudigste voorschriften van de krijgstucht niet! U veroorlooft zich te spreken, voor ik het u beveel! U veroorlooft zich, mijn opdrachten averechts uit te voeren! U denkt mij om de tuin te kunnen leiden! Niemand kan Potemkin om de tuin leiden! Een adjudant van de derde rang...! U weet, mijnheer, wat dit betekent: de krijgsraad! Dat betekent - Siberië! - Uit mijn ogen! Houd u op uw kamer gereed, tot men u komt halen!
De schelle, snijdende woorden van Potemkin herhaalden zich onafgebroken in Radistsjef's hoofd, terwijl hij op zijn kamer zat en wachtte, zoals hem was bevolen, uren en uren aaneen. Grauw Aprillicht kroop langs de ruiten, vervaagde, werd schemering. De adjudant zat daar, koud tot in de vingertoppen. Klokken luidden en wagens reden, ergens, buiten. | |
[pagina 45]
| |
Wanneer zouden de soldaten komen om hem weg te voeren? Hij hief het hoofd, toen er schreden op de gaanderij hoorbaar werden. Laarzen. Een machtige, onmiskenbare tred. Radistsjef huiverde en stond op, de hakken tegen elkaar. Potemkin kwam langzaam binnen. Hij moest zich bukken onder de deur. In de duisternis was hij een levende, haast angstaanjagende schim, geladen met een kracht, zoals geen schim die heeft. - Radistsjef? vroeg hij zacht en tastend. Radistsjef verbaasde zich over de lankmoedigheid van die stem. - Om u te dienen, Uwe Doorluchtigheid, zei hij. Potemkin lachte brommend, goedkeurend. - Broedertje, zei hij, - ik heb het niet zo gemeend, deze middag. Ik ben te hard geweest... Vergeef me. Ten slotte is Battista Palmieri een bizonder virtuoos, en je hebt me een dienst bewezen, door hem hierheen te brengen... Ik heb je Siberië beloofd. Ik trek mijn woorden in. Siberië is al te erg... ik wil genadig zijn: - je bent veroordeeld tot de galg.
theun de vries |
|