'Naar een Surinaamse literatuur?'
(1962)–Jo Löffel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
muziek in de ton?Er mocht 'ns een lezer zyn die er nog niet van gehoord heeft. Daarom hier nog iets over Caribiton. De stichting zal het opvoeren van Caribisch toneel bevorderen. Het toneelgezelschap bestaat uit Surinamers en Antillianen. Leider: Loet Steenbergen. De groep debuteerde met ‘Moon on a rainbow shawl’, uitstekend vertaald als: Kinderen van het laatste kwartier. Na de preview in Wageningen; de première in Amsterdam in de Kleine Comedie. Aanwezig: H.M. de Koningin, Hunne Koninklijke Hoogheden de prinsessen Beatrix en Irene, Hunne Excellenties de ministers Korthals, Pos en Essed, een groot aantal Surinamers, wat minder Antillianen, zeer veel Nederlanders die op een of andere wijze iets met ‘de West’ uitstaande hebben of hadden, zelfs... enkele lieden voor wie dit alleen maar een uitje in gala was. Voorstelling: àf. Decors bijzonder goed, spel op beroepspeil. Grote rollen: Yvonne Kraag, Rob Blijert, Truus Guda, Rita Bedacht, Christien Kort, allen heel goed. Iets minder goed: Ferdi Tjoe-Nhij. Ook heel goed waren de kleinere rollen: Ronald Venetiaan, Harold Koning, Aurelius Scot, Johnny Wijdenbosch. Belichting, geluidsmontage en effecten: de hoogste lof. Ik zal geen prestatie van Surinamers, Antillianen hoger aanslaan omdat zíj het zijn. Mijn standpunt: gelijke beoordeling, is bekend. Des te idioter de recensent (wilde ook 'ns origineel zijn), die beweerde dat Nederland chromophyl zijn, en dat men er de jongelui geen dienst mee bewees door hen te prijzen; dat zij op de verkeerde weg zijn; dat het stuk te traag was etc. Een zekere oppervlakkigheid is de journalist eigen, accoord. Maar het hoeft niet zulke grove proporties aan te nemen. Het valt op dat de Caribische wereld, die toch deels uit de Europese is voortgekomen en er heus niet zo ver af staat als de Nederlander, (op een dwaalspoor gebracht door het kleurige element), denkt, zo weinig begrepen wordt of bekend is in dit land. Caribiton heeft een eerlijke poging aangewend om het kulturele verkeer niet al te zeer een eenrichtingsverkeer te doen zijn, maar een zekere basis-kennis is er toch voor nodig bij de toeschouwers. Och, waarom ons opwinden: het was waarschijnlijk dezelfde Pientermans die op de persconferentie van Caribiton vroeg waarom deze Zuid-Amerikaanse jongelui een aparte toneelmanifestatie zouden leveren, terwijl toneel toch zeker niet hun sterkste zijde kon zijn en zij veel eerder een natuurlijke voorsprong hebben op het gebied van de ritmische dansen. Hetzelfde gezeur ongeveer als de SSV indertijd te horen kreeg van verschillende Nederlandse studentenleiders. En naaktdansen à la Josephine Baker zou waarschijnlijk beter in de smaak vallen bij dit soort geborneerden. Gelukkig was de voorzitter van Caribiton er ook nog (Dr Einaar), en die wilde de goede man wel vertellen dat het oudste toneelgenootschap van het Koninkrijk in Paramaribo zetelde, dat toneel nu juist wel de sterkste zijde van de Surinamers was, dat dit ongeveer de enige kunstvorm is die sedert het begin van de 18e eeuw vrijwel continu in Suriname is beoefend. Steek in je zak. Niet dat het geholpen heeft blijkbaar. (Er was ook nog een andere pientermans, die de vooringenomen bête-heid niet herkende en zwakjes afweerde met: ‘er is wel een bandje in het stuk’ of woorden van gelijke strekking). Na de première was er in Hotel Carlton een kostelijk (en, naar het zich liet aanzien kostbaar) souper-dansant, waarvan het dansant nogal in de soep gevallen zou zijn, als de to- | |
[pagina 32]
| |
neelspelers Koning en Blijert en de gast John Hewitt niet bereid geweest waren de dansmuziek te leveren. Het werd een lollige nacht, de bediening was voortreffelijk, al werden de obers naarmate het einde naderde, minder hoofs. De Excellenten en minder Excellenten hupsekeeden gezellig, de sfeer was 100+.
Dezer dagen verscheen ‘de Spiegel’, een Nederlands geïllustreerd tijdschrift (van 2 juni 1962), met foto's van de voorstelling. Mooi. Hier en daar wat rare (m.i. onware) tekst. Ik weet niet welke roos zij voor hadden toen zij schreven dat die niet mooi is, maar mèt die andere Gertrude zou ik zeggen: ‘a rose is a rose is a rose’, en dan laten wij d'aloude Willem nog niet eens opdraven, begad. (En dan kennen wij de maten van bloemsteel, kelk, bloembodem en blaadjes niet eens!)
‘Kinderen van het laatste kwartier’ van Errol John is een mooi stuk sociaal realisme, en dat niet één schouwburgdirektie Caribiton, al was het maar voor één voorstelling gecontracteerd heeft, wil ik alleen verklaren uit de nogal moeilijke regelingen in de toneelwereld, het gemier over amateurs en professionals, en ... het gevaar dat een dergelijk optreden van amateurs voor de professionals zou opleveren. Of heb ik ongelijk, en zou het vanuit zakelijk oogpunt slimmer geweest zijn van Loet Steenbergen om op zijn minst de productie voor een deel uit handen te geven? Na de première heeft het stuk nog een keer gespeeld in de Kleine Comedie, en naar ik verneem komt Caribiton ook naar Leiden voor de 1 juli-viering, op uitnodiging van de SSV. (Apropos: noch op de première noch bij het souper konden wij de vertegenwoordiger(s) van het HB van de SSV ontwaren. Op de persconferentie liet men doorschemeren dat Caribiton de volste medewerking had van de SSV, van deze zijde werd dat weer tegengesproken, een vreemde affaire). Wij roepen spelers en regisseur in elk geval een oprecht ‘Toi toi und viel Haupt- und Beinbruch’ toe, want al is het dan niet zo dat de (Caribi)ton de muziek maakt, er zit toch muziek in. jl. |
|